ECLI:NL:GHAMS:2018:3781

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 oktober 2018
Publicatiedatum
17 oktober 2018
Zaaknummer
200.215.439/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deskundigenrapport en vervanging van ondeugdelijke parketvloer in consumentenkoop

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [X] B.V. tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, waarin [geïntimeerden] een vordering hebben ingesteld wegens ondeugdelijk geleverde goederen. [X] heeft in 2015 een eiken visgraat parketvloer geleverd en gelegd in de woning van [geïntimeerden]. Na klachten over de vloer, die op diverse plaatsen lijkt te schotelen, hebben beide partijen een deskundige ingeschakeld, Vloertechnisch Adviesbureau [A], die concludeerde dat de vloer ondeugdelijk was gelegd en dat vervanging noodzakelijk was. De kantonrechter heeft de vordering van [geïntimeerden] toegewezen, wat [X] in hoger beroep aanvecht. Het hof oordeelt dat partijen gebonden zijn aan het deskundigenrapport, omdat er geen zwaarwegende bezwaren tegen zijn. Het hof bevestigt dat de vloer vervangen moet worden, en dat [X] de kosten van de vervanging moet vergoeden. Tevens wordt er deskundigenonderzoek gelast naar de noodzaak van het verwijderen van de ondervloer. De zaak wordt aangehouden voor verdere uitlating van partijen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.215.439/01
zaaknummer rechtbank Noord-Holland : 5391114 CV EXPL 17-7801
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 16 oktober 2018
inzake
[X] B.V.,
gevestigd te [woonplaats 1] , gemeente [gemeente] ,
appellante,
advocaat: mr. J. van Rhijn te Alkmaar,
tegen

1.[geïntimeerde sub 1] ,

wonende te [woonplaats 2] ,
2. [geïntimeerde sub 2] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
geïntimeerden,
advocaat: mr. J.P. Barth te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [X] en [geïntimeerden] genoemd.
[X] is bij dagvaarding van 25 april 2017 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Alkmaar (hierna: de kantonrechter), van 15 maart 2017, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [geïntimeerden] als eisers en [X] als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven;
- memorie van antwoord, tevens vermeerdering van eis, met producties;
- akte verzet vermeerdering van eis;
- akte uitlating vermeerdering van eis.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 25 juli 2018 doen bepleiten door voornoemde advocaten, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[X] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - alsnog de vorderingen van [geïntimeerden] zal afwijzen, althans de koopprijs zal verminderen wegens het door [geïntimeerden] genoten genot van de vloer, met veroordeling van [geïntimeerden] in de kosten van de procedure in beide instanties te vermeerderen met nakosten en wettelijke rente.
[geïntimeerden] hebben, samengevat, geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis en, met vermeerdering van eis, tot veroordeling van [X] - uitvoerbaar bij voorraad -
primair: tot betaling van € 12.060,85 en € 1.306,80, met wettelijke rente, en
subsidiair: tot verwijdering van de parketvloer, verwijdering en vervanging van de ondervloer en verzorging van tijdelijke verwijdering en deugdelijke opslag van de meubels in de woning van [geïntimeerden] , op basis van een door [geïntimeerden] goed te keuren werkplan, op zodanige wijze dat daardoor geen schade aan de woning wordt toegebracht en op een door [geïntimeerden] aan te geven tijdstip dat aan bepaalde eisen dient te voldoen, een en ander op straffe van verbeurte van dwangsommen, en met veroordeling van [X] in de kosten van de procedure in hoger beroep, met nakosten en wettelijke rente.
[X] heeft in hoger beroep bewijs van haar stellingen aangeboden.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.16 de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Voor zover [X] bij grieven I en II klaagt over de juistheid dan wel volledigheid van de door de kantonrechter in rechtsoverweging 2.4. en 2.14. van het bestreden vonnis vastgestelde feiten, zal het hof dit hierna, voor zover voor de beoordeling van het hoger beroep van belang, in zijn overwegingen betrekken. De overige feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
2.1
[geïntimeerden] hebben in september 2015 bij [X] een eiken visgraat parketvloer (hierna: de vloer) gekocht.
2.2
[X] heeft de vloer eind november / begin december 2015 gelegd in de woning van [geïntimeerden] te Amsterdam (hierna: de woning). [geïntimeerden] hebben de koopsom ad
€ 19.879,95 aan [X] voldaan.
2.3
[geïntimeerden] hebben de woning op 18 februari 2016 betrokken.
2.4
Bij e-mail van 29 februari 2016 hebben [geïntimeerden] aan [X] bericht dat de planken van de vloer op diverse plaatsen lijken te gaan “schotelen” en er op andere plaatsen wat puntjes van (met name) het aangebrachte kader omhoog komen.
2.5
Op 16 maart 2016 heeft [Y] , de medewerker van [X] die de vloer heeft gelegd, de vloer bekeken. Op of omstreeks 22 maart 2016 heeft [Z] , directeur van [X] (hierna: [Z] ), eveneens de vloer bekeken.
2.6
Bij e-mail van 16 april 2016 heeft [Z] [geïntimeerden] onder meer bericht dat hij de door hen beschreven klachten ook heeft geconstateerd en voorgesteld om met behulp van een onafhankelijk expertisebureau de oorzaak van het probleem met de vloer vast te stellen en te bezien hoe dit op te lossen is.
2.7
[geïntimeerden] zijn met dit voorstel akkoord gegaan en hebben vervolgens voorgesteld om Vloertechnisch Adviesbureau [A] (hierna: [A] ) in te schakelen. [X] heeft hiermee ingestemd. [geïntimeerden] hebben [A] de opdracht gegeven onderzoek te doen naar de oorzaak van het schotelen en de onthechting van het parket.
2.8
[A] heeft de vloer op 9 mei 2016 onderzocht. Beide partijen waren bij het onderzoek aanwezig en zijn in de gelegenheid gesteld om vragen te stellen en opmerkingen te maken. [A] heeft van zijn onderzoek op 11 mei 2016 een rapport opgesteld waarvan de conclusie luidt als volgt:
“Conclusie:
De onthechting van het parket wordt veroorzaakt door een onvoldoende verlijming van de parket op de Fermacel platen. Deze onthechting wordt veroorzaakt door de toegepaste VD voorstrijk en het onvoldoende aankloppen of aandrukken van het parket tijdens het leggen. Dat de onthechting is veroorzaakt door een te lage Relatieve Luchtvochtigheid kan worden uitgesloten. Bij een goede verlijming zou het parket zich namelijk bij een hogere RV weer herstellen. Bij ons bezoek hebben wij een Relatieve Luchtvochtigheid gemeten van 58.6% en hebben wij een reststuk van de vloer voor onderzoek meegenomen en hier een vochtigheidspercentage gemeten van 8.7% gemeten. Deze waarden zijn goed in evenwicht. De klachten moeten worden beoordeeld als applicatiefout waarop [X] kan worden aangesproken.
Herstel:
Herstel door middel van injecteren zoals door [X] is voorgesteld is niet mogelijk. Goed herstel is alleen mogelijk door de vloer te vervangen.”
2.9
[X] heeft zich niet kunnen vinden in de wijze van onderzoek en de uitkomst daarvan. Zij heeft bij e-mail van 20 mei 2016 aan [A] aanvullende vragen gesteld die door [A] bij e-mail van 26 mei 2016 zijn beantwoord. Ook heeft zij er op aangedrongen om schijven uit de vloer te boren om de onthechting nader te onderzoeken.
2.1
Op 14 juni 2016 heeft [A] twee schijven uit de vloer uitgeboord en de vloer nader onderzocht. Blijkens zijn brief aan [geïntimeerden] van 16 juni 2016 heeft [A] daarbij vastgesteld dat het parket geen enkele hechting op de Fermacellplaten had. Bij e-mail van 23 juni 2016 hebben [geïntimeerden] [X] over de bevindingen van [A] geïnformeerd en de brief van 16 juni 2016 van [A] als bijlage toegezonden.
2.11
[X] heeft [geïntimeerden] herhaaldelijk aangeboden om de vloer te herstellen maar [geïntimeerden] zijn daar niet op ingegaan. Bij brief van 15 juli 2016 hebben [geïntimeerden] [X] gesommeerd om te bevestigen dat zij de vloer zal vervangen conform het oordeel van [A] . [X] heeft naar aanleiding daarvan bij brief van
21 juli 2016 opnieuw herstel van de vloer aangeboden.
2.12
[geïntimeerden] hebben de overeenkomst tussen partijen op 25 juli 2016 ontbonden.
2.13
In november 2016 heeft [X] een rapport doen uitbrengen door A.C.J. van der Meulen (hierna: Van der Meulen) van Parket Expertise Bureau. Uit het rapport, gedateerd 14 november 2016, volgt, zakelijk weergegeven en samengevat, dat Van der Meulen het niet eens is met de wijze waarop [A] onderzoek heeft verricht en met de uitkomsten van dat onderzoek. Van der Meulen heeft zelf de vloer niet onderzocht. Van der Meulen acht het aannemelijk dat de luchtvochtigheid in de woning erg laag is geweest. Van der Meulen acht het noodzakelijk dat ten minste zes schijven verspreid over het vloervlak uit de vloer worden geboord om een oordeel te kunnen geven over de algemene verlijming van het parket aan de ondergrond. Van der Meulen noemt daarbij de mogelijkheid om zonodig ook treksterktemetingen uit te voeren op de Fermacell bouwvloer om te bepalen of de Fermacell plaat voldoende sterk is.

3.Beoordeling

3.1
[geïntimeerden] hebben in eerste aanleg gevorderd om [X] te veroordelen om aan hen te betalen de koopsom van de vloer ad € 19.879,95, te vermeerderen met wettelijke rente, de kosten van de door hen ingeschakelde deskundige ad € 828,25 en de buitengerechtelijke kosten ad € 1.178,30, een en ander met veroordeling van [X] in de kosten van de procedure, inclusief nakosten.
3.2
Aan deze vordering hebben [geïntimeerden] ten grondslag gelegd, samengevat, dat sprake is van een consumentenkoop en dat het geleverde niet beantwoordt aan de overeenkomst omdat de vloer ondeugdelijk is gelegd, zoals is vastgesteld door de door beide partijen aanvaarde deskundige. [X] heeft niet voldaan aan haar verplichting ex artikel 7:21 lid 3, eerste zin, BW terwijl zij daartoe ruimschoots de gelegenheid heeft gehad.
3.3
De kantonrechter heeft de vordering van [geïntimeerden] toegewezen. Wat hij daartoe heeft overwogen, kan als volgt worden weergegeven. Het deskundigenonderzoek is buiten rechte op gezamenlijk verzoek van beide partijen uitgevoerd. Partijen zijn in de gelegenheid geweest om alle vragen en opmerkingen te maken die zij van belang achtten voor het onderzoek. Het enkele feit dat [X] het met de uitkomsten van het onderzoek niet eens is, maakt niet dat dit terzijde geschoven kan worden. Dat de door [X] ingeschakelde deskundige andersluidende bevindingen heeft, maakt ook niet dat er sprake is van zwaarwegende en steekhoudende argumenten die ertoe zouden moeten leiden dat het door [A] uitgebrachte rapport niet meer geldend is tussen partijen. Met een minder verstrekkende oplossing dan vervanging van de vloer hoefden [geïntimeerden] daarom geen genoegen te nemen. [geïntimeerden] zijn dan ook op goede gronden tot ontbinding van de overeenkomst overgegaan. Aan het aanbod dat [X] op de comparitie heeft gedaan tot vervanging van de vloer, wordt voorbijgegaan omdat het tardief is. Er zijn onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan de conclusie gerechtvaardigd is dat sprake is geweest van onoordeelkundig gebruik van de vloer door [geïntimeerden]
3.4
Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [X] met haar grieven III tot en met VII op. Grief III houdt in dat de kantonrechter ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd heeft overwogen dat het rapport van [A] op gezamenlijk verzoek tot stand gekomen is en partijen gebonden zijn aan de uitkomsten van het rapport van [A] . Grief IV is gericht tegen de overweging van de kantonrechter dat hij de conclusie van Van der Meulen niet deelt dat bepaalde onderdelen van het rapport van [A] onvoldoende onderbouwd en / of onduidelijk zijn. Met grief V voert [X] aan dat haar aanbod op de comparitie in eerste aanleg om de vloer te vervangen ten onrechte als tardief is gepasseerd. Grief VI houdt in dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat het enkele tijdsverloop tussen het leggen van de vloer en het moment waarop [geïntimeerden] de woning hebben betrokken niet tot de conclusie leidt dat er sprake was van onoordeelkundig gebruik. In grief VII stelt [X] dat de kantonrechter de vordering ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd, heeft toegewezen en ten onrechte heeft overwogen dat de vorderingen ter zake van rente en kosten door [X] onvoldoende zijn betwist. [geïntimeerden] hebben de grieven bestreden. Naar aanleiding van de grieven overweegt het hof als volgt.
3.5
Allereerst dient te worden beoordeeld of partijen gebonden zijn aan het door [A] opgestelde rapport. Het hof stelt voorop dat, indien een op verzoek van een partij of op gezamenlijk verzoek van partijen uitgebracht deskundigenrapport in het geding is gebracht, het aan de rechter is om te beoordelen welke waarde daaraan moet worden toegekend, vergelijk Hoge Raad 19 december 2014 (ECLI:NL:HR:2014:3654). Voor de beoordeling van de waarde van het rapport van [A] is allereerst van belang dat [X] met het voorstel om een deskundige in te schakelen is gekomen, dat [geïntimeerden] daarmee hebben ingestemd en hebben voorgesteld [A] in te schakelen, dat [X] heeft ingestemd met [A] als deskundige en dat [geïntimeerden] vervolgens [A] hebben ingeschakeld. Daarbij stond het beide partijen voor ogen dat [A] het probleem met de vloer zou onderzoeken en een oplossing voor het probleem zou adviseren. Gezien de wijze van totstandkoming van het rapport kan dit niet worden gezien als vrijblijvend advies dat [X] naast zich neer kon leggen op de enkele grond dat zij het er niet mee eens was. Als uitgangspunt geldt dat partijen in beginsel gebonden zijn aan een deskundigenrapport dat op hun gezamenlijk verzoek is uitgebracht, tenzij er zwaarwegende en steekhoudende bezwaren bestaan tegen dit rapport. Daarvan is in dit geval geen sprake, gelet op de volgende feiten en omstandigheden.
3.6
Beide partijen zijn aanwezig geweest bij het onderzoek door [A] en hebben de gelegenheid gehad om opmerkingen te maken en verzoeken aan [A] te doen, van welke gelegenheid zij ook gebruik hebben gemaakt. Het rapport van [A] is uitvoerig en behoorlijk gemotiveerd. [A] heeft zijn conclusies onderbouwd en aangegeven hoe hij tot zijn bevindingen is gekomen. De conclusies van [A] zijn voldoende begrijpelijk en logisch. Het rapport en de aan [X] nagezonden brief van 16 juni 2016 aan [geïntimeerden] geven er blijk van dat [A] alle door partijen aangedragen aspecten heeft meegewogen bij het bepalen van de oorzaak van het probleem met de vloer en de oplossing daarvoor. [X] heeft pas na het uitbrengen van de dagvaarding in eerste aanleg door [geïntimeerden] , en zonder [geïntimeerden] daarin te betrekken, Van der Meulen opdracht gegeven om een nieuw rapport uit te brengen. Van der Meulen heeft zelf de vloer niet onderzocht. Hij heeft in zijn rapport slechts kanttekeningen geplaatst bij het door [A] verrichte onderzoek die een algemeen karakter hebben, en heeft twijfels geuit over de waarde van diens conclusies. Het hof ziet daarin, en in de door [X] nog aangevoerde omstandigheid dat hij niet aanwezig is geweest toen [A] twee schijven uit de vloer heeft genomen, onvoldoende aanleiding om bij de beoordeling van het geschil over de vloer het rapport van [A] niet tot uitgangspunt te nemen. Grieven III en IV falen daarom.
3.7
Dan is de vraag aan de orde of het aanbod van [X] gedaan op de comparitie in eerste aanleg om de vloer te vervangen tardief was en door de kantonrechter terecht is gepasseerd. Ter toelichting op grief V heeft [X] aangevoerd dat zij tevergeefs vele malen heeft aangeboden om de vloer te herstellen en gesteld dat zij bereid zou zijn geweest om de vloer te vervangen mocht herstel niet mogelijk zijn gebleken.
3.8
Het hof stelt vast dat gezien het rapport van [A] aangenomen moet worden dat herstel van de vloer niet mogelijk was en vervanging van de vloer de enige optie was. Met een minder verstrekkende aanpak hoefden [geïntimeerden] daarom geen genoegen te nemen. Onder deze omstandigheden kwam het aanbod van [X] op de comparitie in eerste aanleg om alsnog de vloer te vervangen te laat. Grief V faalt daarom eveneens.
3.9
Vervolgens is aan de orde of het tijdsverloop tussen het leggen van de vloer en het moment waarop [geïntimeerden] de woning betrokken, tot de conclusie leidt dat er sprake is geweest van onoordeelkundig gebruik. Ter toelichting op de desbetreffende grief heeft [X] erop gewezen dat hout kan uitzetten of krimpen als de luchtvochtigheid en / of de temperatuur in de woning niet goed gereguleerd is en dat een juiste luchtvochtigheid en temperatuur met name van belang zijn in de beginfase, dus vlak na het leggen van een vloer. [X] heeft in dit verband gewezen op de op de overeenkomst tussen partijen van toepassing zijnde garantiebepalingen, waarin een stookprotocol is opgenomen.
3.1
Het hof is van oordeel dat [X] aldus onvoldoende feiten en omstandigheden heeft aangevoerd op grond waarvan valt te concluderen dat [geïntimeerden] het stookprotocol niet hebben nageleefd en de vloer onoordeelkundig zouden hebben gebruikt. De naderhand verrichte vocht- en warmtemetingen betreffen slechts een momentopname en zeggen niets over de situatie van de vloer en de woning van [geïntimeerden] in de periode tussen het leggen van de vloer en het moment waarop [geïntimeerden] de woning betrokken. Ook [A] heeft in zijn rapport geen verband gelegd tussen het probleem met de vloer en beweerdelijk onoordeelkundig gebruik door [geïntimeerden] Ook grief VI faalt derhalve.
3.11
[X] heeft ten slotte aangevoerd dat hij meermalen een behoorlijk aanbod tot nakoming van zijn verplichting tot herstel van de vloer heeft gedaan en dat op basis daarvan [geïntimeerden] niet bevoegd waren om tot ontbinding van de overeenkomst over te gaan. Bovendien heeft de kantonrechter bij de ongedaanmakingsverplichting ten onrechte geen rekening gehouden met het genot dat [geïntimeerden] gedurende enige jaren van de vloer hebben gehad, en dienen de buitengerechtelijke kosten en rente voor rekening van [geïntimeerden] te blijven, aldus [X] .
3.12
Zoals hiervoor in overweging 3.8 reeds is overwogen, was volgens [A] herstel van de vloer niet mogelijk en vervanging van de vloer de enige optie om een vloer te krijgen die aan de overeenkomst beantwoordde. Met een aanbod van [X] tot herstel van de vloer hoefden [geïntimeerden] daarom geen genoegen te nemen. Bij brief van 15 juli 2016 hebben [geïntimeerden] [X] in de gelegenheid gesteld om een vervangingsplan op te stellen en hebben zij gewezen op hun recht de overeenkomst te ontbinden. Nu [X] van deze gelegenheid geen gebruik heeft gemaakt, hebben [geïntimeerden] op 25 juli 2016 de overeenkomst op goede gronden ontbonden. Door de ontbinding van de overeenkomst is voor [X] de verplichting ontstaan om de koopsom terug te betalen aan [geïntimeerden] Voor vermindering van de koopsom wegens het genot dat [geïntimeerden] gedurende enige jaren van de - gebrekkige - vloer hebben gehad, wat daarvan zij, bestaat geen rechtsgrond. [X] heeft haar verweer tegen de gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente niet anders onderbouwd dan door te verwijzen naar haar bereidheid om de vloer te herstellen. Gelet op wat daarover hiervoor in rechtsoverweging 3.8 reeds is overwogen, gaat het hof verder aan dit verweer voorbij. Ook grief VII slaagt daarom niet.
3.13
De slotsom is dat de grieven van [X] falen.
3.14
Ten slotte dient een oordeel te volgen over hetgeen [geïntimeerden] met vermeerdering van hun eis eerst in hoger beroep hebben gevorderd. [geïntimeerden] willen thans overgaan tot daadwerkelijke vervanging van de vloer. Zij hebben gesteld dat de vloer zelf dient te worden verwijderd, evenals de onbruikbaar geworden ondervloer, op zodanige wijze dat geen schade wordt toegebracht aan de op de vloer geplaatste onderdelen en de rest van de woning, zoals de plinten, het schilderwerk en het keukeneiland. Ook dient de ondervloer te worden vervangen en dient de desbetreffende verdieping van de woning gedurende twee weken geheel leeg worden gemaakt om de vloer te kunnen verwijderen en leggen. [geïntimeerden] hebben op basis van een offerte van het Vloerenhuis Amsterdam van 16 oktober 2017 de kosten van een en ander als volgt bepaald:
a. verwijderen van de vloer: € 3.985,45;
b. vervangen van de ondervloer: € 6.435,40;
c. verwijderen en gedurende twee weken opslaan van de meubels: € 1.640,-.
Op basis van een mondelinge offerte van de persoon die de keuken heeft geplaatst hebben [geïntimeerden] de kosten van verwijderen en terugplaatsen van het keukeneiland geraamd op € 1.306,80 inclusief BTW, uitgaande van drie werkdagen en een uurloon van € 45,- exclusief BTW.
3.15
[geïntimeerden] geven er de voorkeur aan dat niet [X] maar een ander bedrijf de werkzaamheden uitvoert en vorderen daarom primair betaling van de opgegeven verwijderingskosten, en subsidiair veroordeling van [X] tot verwijdering van de parketvloer, verwijdering en vervanging van de ondervloer en verzorging van tijdelijke verwijdering en deugdelijke opslag van de meubels in de woning van [geïntimeerden] , op basis van een door [geïntimeerden] goed te keuren werkplan, op zodanige wijze dat daardoor geen schade aan de woning wordt toegebracht en op een door [geïntimeerden] aan te geven tijdstip dat minimaal vier weken van te voren schriftelijk zal worden aangekondigd en dat niet mag vallen tijdens de in de regio Noord-Holland aangekondigde tijdvakken voor bouwvak vakanties, een en ander op straffe van verbeurte van dwangsommen.
3.16
[X] heeft bezwaar gemaakt tegen de vermeerdering van eis wegens strijd met de eisen van een goede procesorde. Volgens [X] zorgt de eiswijziging voor een onredelijke vertraging van het geding, een onredelijke bemoeilijking van de verdediging en het missen van een instantie. [X] betwist dat de ondervloer dient te worden vervangen. [X] acht de mededeling van het Vloerenhuis, dat de ondervloer dient te worden vervangen omdat de parketvloer verlijmd is en de onderliggende vloerplaten zijn voorgestreken met Shönox VD, strijdig met de vaststelling door [A] op 14 juni 2016 dat het parket geen enkele hechting op de ondervloer heeft. [X] blijft bij haar betwisting van de noodzaak om de vloer te vervangen omdat in haar visie volstaan kan worden met herstel, en stelt dat zij er gezien de ontbinding van de overeenkomst tussen partijen aanspraak op heeft om de vloer in behoorlijke staat terug te krijgen indien het toch tot verwijdering moet komen. In dat geval wil [X] de vloer zelf verwijderen. [X] betwist ook de noodzaak om het keukeneiland te vervangen omdat dit alleen op de ondervloerplaten staat en niet op de vloer zelf. [X] betwist de offerte van het Vloerenhuis omdat niet blijkt dat het aanbod van het Vloerenhuis is aanvaard, zodat dit inmiddels vervallen zal zijn. [X] betwist ook de noodzaak om de meubels tijdelijk uit de woning te verwijderen en de offerte van de verhuizer, die slechts gebaseerd is op foto’s. Volgens [X] ontbreekt een rechtsgrond voor de subsidiaire vorderingen, behoudens voor wat betreft de verwijdering van de vloer.
3.17
Het hof acht de vermeerdering van eis van [geïntimeerden] niet in strijd met de eisen van een goede procesorde. [geïntimeerden] hebben de bevoegdheid om hun eis in hoger beroep te veranderen of vermeerderen en hebben dat aanstonds in hun memorie van antwoord gedaan. Van onredelijke vertraging van de procedure is aldus geen sprake geweest en [X] heeft de gelegenheid gekregen, en ook benut, om zich schriftelijk inhoudelijk uit te laten naar aanleiding van de eisvermeerdering. Bovendien is de zaak in volle omvang mondeling behandeld, inclusief de vermeerdering van eis, ter gelegenheid van de pleidooien in hoger beroep. Dat [X] een instantie mist, is inherent aan de mogelijkheid van eisvermeerdering in hoger beroep en daarom op zichzelf geen argument tegen toelating van de vermeerdering van eis. Het bezwaar van [X] tegen de vermeerdering van eis van [geïntimeerden] wordt derhalve verworpen.
3.18
Door de ontbinding van de overeenkomst tussen partijen is voor ieder van hen een verbintenis tot ongedaanmaking van de reeds door hen ontvangen prestaties ontstaan, en daarnaast is [X] gehouden op grond van het bepaalde in artikel 6:277 lid 1 BW om aan [geïntimeerden] de schade te vergoeden die zij lijden doordat geen wederzijdse nakoming doch ontbinding van de overeenkomst heeft plaatsgevonden. De vermeerdering van eis, zowel het primair als het subsidiair gevorderde, berust op deze laatste rechtsgrond.
3.19
Dat verwijdering van de parketvloer zelf noodzakelijk is, volgt uit hetgeen door het hof in de overwegingen 3.6 tot en met 3.12 is overwogen. Ter gelegenheid van de pleidooien hebben [geïntimeerden] aannemelijk gemaakt dat ook het keukeneiland ten behoeve van het leggen van een nieuwe vloer dient te worden verwijderd en vervolgens weer teruggeplaatst, omdat het keukeneiland 15 cm over de parketvloer “hangt” en de nieuwe parketvloer niet onder het overhangende deel van het keukeneiland kan worden aangedrukt zodat het eiland moet worden verwijderd. [X] heeft dit niet weersproken. Het hof acht ook voldoende aannemelijk gemaakt dat de meubels eveneens tijdelijk uit de woning dienen te worden verwijderd en elders dienen te worden opgeslagen, nu de complete vloer op een gehele verdieping van de woning dient te worden verwijderd en vervangen. Het tegendeel is niet door [X] gesteld of gebleken. Voor wat betreft de hoogte van de kosten die met de diverse werkzaamheden gemoeid zijn, heeft [X] slechts aangevoerd dat zij vermoedt dat de offerte van het Vloerenhuis inmiddels vervallen zal zijn. Bij gebrek aan gemotiveerd verweer zal het hof daarom voor de hoogte van de kosten van de werkzaamheden uitgaan van de door [geïntimeerden] gevorderde bedragen.
3.2
Voor beantwoording van de vraag of het noodzakelijk is dat ook de ondervloer geheel of gedeeltelijk wordt verwijderd alvorens een andere parketvloer wordt gelegd, heeft het hof behoefte aan deskundige voorlichting. Het hof is voornemens ter verkrijging daarvan een deskundigenbericht te gelasten en aan de deskundige de volgende vragen voor te leggen:
1. Is het voor het vervangen van de parketvloer aanwezig in de woning van [geïntimeerden] in Amsterdam noodzakelijk dat de onder de huidige parketvloer aanwezige ondervloer geheel of gedeeltelijk wordt verwijderd?
2. Geeft uw onderzoek aanleiding tot het maken van aanvullende opmerkingen die voor de beslissing in deze zaak van belang zijn?
Partijen moeten er rekening mee houden dat een deskundigenonderzoek aanzienlijke kosten met zich mee kan brengen en de procedure aanmerkelijk zal vertragen, dat [X] het aan de te benoemen deskundige te betalen voorschot voor haar rekening zal dienen te nemen, en dat de verliezende partij in beginsel wordt veroordeeld in de kosten van de te benoemen deskundige.
3.21
Partijen zullen in de gelegenheid worden gesteld om zich uit te laten over de vraag of zij benoeming van een deskundige wensen. Het hof verneemt, indien dat het geval is, graag van partijen wie zij als deskundige voorstellen. Het hof geeft de voorkeur aan een gezamenlijk voorstel, met een bereidverklaring van de deskundige erbij en een opgave van het te betalen voorschot. Partijen kunnen zich tevens uitlaten over de formulering van de aan de te benoemen deskundige voor te leggen vragen.
3.22
Het hof acht het, mede gelet op het relatief beperkte financiële belang dat gemoeid is met het verwijderen van de ondervloer - een bedrag van € 6.435,40 - en de aanzienlijke kosten van een deskundigenonderzoek, denkbaar dat partijen er ter voorkoming van verdere procesrisico’s en proceskosten belang bij hebben om met inachtneming van het vorenstaande alsnog in onderling overleg een oplossing te vinden voor hun geschil en geeft partijen in overweging om te trachten om alsnog zelf een minnelijke regeling te treffen. Partijen zullen zich daarover eveneens kunnen uitlaten.
3.23
Indien partijen benoeming van een deskundige niet wensen en evenmin alsnog een minnelijke regeling treffen, zal het hof afzien van het benoemen van een deskundige en de zaak af doen op hetgeen partijen over en weer hebben gesteld.
3.24
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

4.Beslissing

Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van 27 november 2018 voor uitlating van partijen als in overwegingen 3.21 en 3.22 omschreven;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.M.A. Verscheure, H.M.M. Steenberghe en
F.J. Verbeek en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 16 oktober 2018.