ECLI:NL:GHAMS:2018:3775

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 oktober 2018
Publicatiedatum
17 oktober 2018
Zaaknummer
200.186.189/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deskundigenonderzoek in hoger beroep inzake waardebepaling van bedrijfsmiddelen en resultaten van melkveehouderij en mestvergisterij

In deze zaak, die een vervolg is op een eerder tussenarrest van 13 februari 2018, heeft het Gerechtshof Amsterdam op 16 oktober 2018 een arrest gewezen in het kader van een hoger beroep. De zaak betreft een geschil tussen twee partijen, aangeduid als appellant en geïntimeerde, over de waardebepaling van gezamenlijke bedrijfsmiddelen en de resultaten van hun ondernemingen, waaronder een melkveehouderij en een mestvergisterij. Het hof heeft deskundigen benoemd om onderzoek te verrichten naar de waarde van de onderneming per 26 oktober 2016, met inachtneming van de aanwezige bedrijfswoningen en de economische situatie van de onderneming. De deskundigen zijn gevraagd om specifieke vragen te beantwoorden over de waarde in het economisch verkeer van de bedrijfsmiddelen, de behaalde resultaten in een bepaalde periode, en de invloed van onttrekkingen en desinvesteringen op de waarde van de onderneming. Het hof heeft de deskundigen de vrijheid gegeven om zelfstandig onderzoek te verrichten en heeft hen gewezen op hun verplichtingen om partijen in de gelegenheid te stellen opmerkingen te maken. De kosten van het deskundigenonderzoek worden door beide partijen gedeeld. Het hof heeft verder bepaald dat de deskundigen hun rapport vóór 8 januari 2019 moeten indienen, waarna partijen de gelegenheid krijgen om op het rapport te reageren. Het hof houdt iedere verdere beslissing aan totdat het deskundigenrapport is ontvangen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I AOF
zaaknummer : 200.186.189/01
zaak-/rolnummer rechtbank Noord-Holland : C/14/149215 / HA ZA 13-284
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 16 oktober 2018
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. A. Lof te Heerhugowaard,
tegen
[geïntimeerde],
wonend te [woonplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. K.A. Cerutti te Hoorn.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna wederom [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.
Het hof heeft in deze zaak op 13 februari 2018 een tweede tussenarrest uitgesproken. Voor het verloop van het geding in hoger beroep tot die datum wordt verwezen naar dat arrest.
Vervolgens heeft eerst [appellant] een akte na tussenarrest met een productie genomen en heeft daarna [geïntimeerde] een akte na tussenarrest genomen. Vervolgens hebben partijen wederom arrest gevraagd.

2.Beoordeling

2.1
In het tweede tussenarrest heeft het hof de namen genoemd van de te benoemen deskundigen en voorstellen gedaan voor de aan dezen voor te leggen vragen. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
2.2
In het tweede tussenarrest zijn als vragen voorgesteld:
I) wat is per 26 oktober 2016 - bij een voortzetting van de onderneming en met inachtneming van beide bedrijfswoningen - de waarde in het economisch verkeer van de aan partijen gezamenlijk toebehorende bedrijfsmiddelen, waarbij het gaat om de bedrijfsmiddelen die onderwerp zijn van het taxatierapport van 1 september 2014 en die overigens als zodanig door partijen aan u zijn opgegeven (zoals fosfaatrechten);
II) wat zijn per saldo de resultaten die in het tijdvak 1 januari 2013 – 26 februari 2016 met de melkveehouderij respectievelijk de mestvergisterij zijn behaald;
III) wat is de waarde in het economisch verkeer van het gebruiksrecht van de helft van de onverdeelde bedrijfsmiddelen in het tijdvak 26 februari 2016 – 26 oktober 2016?
2.3
Het hof ziet in de reacties van partijen aanleiding om vraag I te wijzigen in dier voege dat de vraag komt te luiden:
I) wat is per 26 oktober 2016 - bij een voortzetting van de onderneming en met inachtneming van de aanwezigheid van een bij elk bedrijfsonderdeel behorende bedrijfswoning, waarvan de broers tot 26 oktober 2016 weliswaar in prive eigenaar waren - de waarde van de onderneming in het economisch verkeer, op basis van bezittingen en schulden en van winstverwachting voor de toekomst, uitgaande van een normale bedrijfsvoering?
2.4
Het hof ziet in de reacties van partijen voorts aanleiding voor een aanvullende vraag, die luidt:
II) kunt u aangeven wat in het tijdvak 26 februari 2016 – 26 oktober 2016 de onttrekkingen c.q. desinvesteringen zijn geweest die niet tot een normale bedrijfsvoering kunnen worden gerekend, en wat van elk van die onttrekkingen c.q. desinvesteringen het drukkend effect is geweest op de waarde van de onderneming per 26 oktober 2016?
2.5
De daarop volgende vraag komt, mede gelet op de reactie van [geïntimeerde], als volgt te luiden:
III) wat zijn per saldo de resultaten die in het tijdvak 1 januari 2013 - 26 februari 2016 met de melkveehouderij respectievelijk de mestvergisterij zijn behaald en wat zijn die resultaten als de arbeidsongeschiktheidsuitkering van [appellant] in die jaren daarbij wordt opgeteld?
2.6
De daarop volgende vraag komt, mede gelet op de reactie van [geïntimeerde], te luiden:
(IV) wat is de waarde in het economisch verkeer van het gebruiksrecht van de helft van het ondernemingsvermogen in het tijdvak 26 februari 2016 – 26 oktober 2016, gecorrigeerd met het eventueel drukkend effect van eventuele onttrekkingen c.q. desinvesteringen?
2.7
Voor het geval van verschil van mening onenigheid tussen partijen wordt de deskundigen gevraagd:
V) wat zijn – in het kader van de beantwoording van de vragen I tot en met IV - de geschilpunten tussen partijen, wat is van elk van de geschilpunten de invloed op de waarde van de onderneming per 26 oktober 2016 en indien mogelijk - namelijk voor zover dat tot het domein van uw deskundigheid kan worden gerekend - hoe moeten die geschilpunten worden beslecht?
2.8
De slotvraag luidt:
VI) heeft u overigens nog opmerkingen die voor de beoordeling van deze zaak van belang kunnen zijn?
2.9
Het hof gaat ervan uit dat beide partijen elk naar eer en geweten de voor de bepaling van het maatschapsvermogen benodigde informatie zullen verschaffen aan de deskundigen en zal aan het niet verstrekken van informatie de consequentie verbinden die het hof geraden acht.
2.1
Partijen hebben geen bezwaar gemaakt tegen de door het hof in het tweede tussenarrest voorgestelde deskundigen, ing. G.J.P. Bregman RT, agrarisch makelaar, verbonden aan De Dijken Agrarische Makelaardij B.V. en A.A.H. van der Bruggen RA, registeraccountant, verbonden aan ABAB Accountants B.V. De deskundige Bregman heeft een voorschot gevraagd van € 3.630, incl. btw en van € 100,- voor kosten en de deskundige Van der Bruggen een voorschot van € 23.837,- incl. btw. De betaling van de voorschotten komt ten laste van beide partijen elk voor de helft.
2.1
Nadat de deskundigen hun rapport bij het hof hebben ingediend zal het hof partijen in de gelegenheid stellen bij memorie op het deskundigenrapport te reageren.
2.11
Het hof houdt iedere verdere beslissing aan.

3.Beslissing

Het hof:
beveelt een onderzoek door deskundigen ter beantwoording van de hiervoor geformuleerde vragen I) t/m VI);
benoemt tot deskundigen om dit onderzoek te verrichten:
  • ing. G.J.P. Bregman RT, agrarisch makelaar, verbonden aan De Dijken Agrarische Makelaardij B.V., en
  • A.A.H. van der Bruggen RA, registeraccountant, verbonden aan ABAB Accountants B.V.
bepaalt dat de griffier een afschrift van dit arrest aan de deskundigen zal toezenden;
bepaalt dat beide partijen kopieën van de overige gedingstukken aan de deskundige zullen doen toekomen, alsmede, na een verzoek daartoe van de deskundige, de andere door deze noodzakelijk geachte stukken, voor zover mogelijk;
wijst de deskundige op het bepaalde in artikel 198 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, met name op de verplichting om bij het onderzoek partijen in de gelegenheid te stellen opmerkingen te maken en verzoeken te doen en om in het schriftelijk bericht te doen blijken dat aan dit voorschrift is voldaan, onder vermelding van de inhoud van de opmerkingen en/of verzoeken;
bepaalt dat de deskundige het onderzoek overigens zelfstandig – in de zin van artikel 198 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, dat wil zeggen niet onder leiding van het hof – zal verrichten [en dat dit zal plaatsvinden op een door de deskundige te bepalen tijdstip];
bepaalt dat de deskundige Bregman voornoemd een voorschot toekomt van € 3.630,- incl. btw + € 100,-;
bepaalt dat de deskundige Van der Bruggen voornoemd een voorschot toekomt van € 23.837,- incl. btw;
bepaalt dat partijen als voorschot op de kosten van de deskundigen elk de helft van voornoemde bedragen dienen te voldoen nadat zij daarvoor van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak een nota hebben ontvangen met betaalinstructies, welke nota’s moeten worden voldaan binnen twee weken na ontvangst;
bepaalt dat de griffier onmiddellijk na ontvangst van de voorschotten de deskundigen hiervan in kennis zal stellen en dat de deskundigen pas dan met het onderzoek hoeven te beginnen;
bepaalt dat de deskundigen een schriftelijk, ondertekend bericht zal inleveren ter griffie van het hof vóór 8 januari 2019;
bepaalt dat de deskundige tegelijk met dit bericht zijn declaratie ter griffie zal indienen onder vermelding van zaaknummer 200.186.189/01;
verwijst de zaak naar de rol van 8 januari 2019 voor deskundigenbericht;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.S. Arnold, M.P. van Achterberg en W.A.H. Melissen en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 16 oktober 2018.