ECLI:NL:GHAMS:2018:3761

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 oktober 2018
Publicatiedatum
17 oktober 2018
Zaaknummer
200.233.984/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot zekerheidstelling in hoger beroep door Vickers Holding & Finance Inc.

In deze zaak heeft Vickers Holding & Finance Inc. (hierna: Vickers), gevestigd op de Britse Maagdeneilanden, hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Holland. Het hoger beroep betreft een kort geding waarin Vickers als gedaagde in verzet is opgetreden tegen de eisers in verzet, die in dit incident ook als geïntimeerden worden aangeduid. De zaak draait om een incidentele vordering tot zekerheidstelling, ingediend door de geïntimeerden, die Vickers verplichten om zekerheid te stellen voor de proceskosten. De geïntimeerden hebben een bedrag van € 40.395,- gevorderd, terwijl Vickers zich heeft gerefereerd aan het oordeel van het hof en een lager bedrag van € 12.890,- heeft voorgesteld. Het hof heeft geoordeeld dat Vickers zekerheid moet stellen, omdat zij geen woonplaats of gewone verblijfplaats in Nederland heeft en geen van de uitzonderingen van artikel 224 lid 2 Rv van toepassing is. Het hof heeft de hoogte van de zekerheidstelling vastgesteld op € 23.892,-, gebaseerd op de door de geïntimeerden betaalde verschotten en het liquidatietarief. Vickers is bevolen om deze zekerheid te stellen door middel van een storting op de derdengeldrekening van de advocaat van de geïntimeerden, met een termijn van vier weken na de datum van het arrest. De beslissing over de proceskosten van het incident is aangehouden tot het eindarrest in de hoofdzaak.

Uitspraak

arrest
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.233.984/01 KG
zaak-/rolnummer rechtbank Noord-Holland : C/13/640112 / KG ZA 17-1317
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 9 oktober 2018
inzake
de vennootschap naar buitenlands recht
VICKERS HOLDING & FINANCE INC,
gevestigd te Road Town (Britse Maagdeneilanden),
appellante in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat: mr. S.R. Damminga te Amsterdam,
tegen:

1.[geïntimeerde 1],

wonend te [woonplaats] (Tsjechië),
2.
[geïntimeerde 2],
wonend te [woonplaats] (Verenigde Arabische Emiraten),
geïntimeerden in de hoofdzaak,
eisers in het incident,
advocaat: mr. B.A. Boer te Den Haag.
Partijen worden hierna als Vickers en [geïntimeerden] aangeduid.

1.Het geding in hoger beroep

Vickers is bij dagvaarding van 1 februari 2018 in hoger beroep gekomen van het vonnis in verzet in kort geding van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Holland van 11 januari 2018 dat onder bovengenoemd zaak-/rolnummer is gewezen tussen [geïntimeerden] als eisers in verzet en Vickers als gedaagde in verzet.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- akte houdende een incident ex artikel 224 Rv zijdens [geïntimeerden], met producties;
- antwoordakte in het incident zijdens Vickers.
Vervolgens is arrest in het incident gevraagd.
[geïntimeerden] hebben incidenteel gevorderd dat het hof Vickers zal bevelen zekerheid te stellen voor de proceskosten ter grootte van een bedrag van € 40.395,-, subsidiair een bedrag van € 34.894,-, meer subsidiair een door het hof in goede justitie vast te stellen bedrag, hetzij door het stellen van een bankgarantie door een in Nederland gevestigde (erkende) financiële instelling, hetzij in de vorm van een storting op de derdengeldrekening van het kantoor van hun advocaat, met veroordeling van Vickers in de kosten van het incident, een en ander uitvoerbaar bij voorraad.
Vickers heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het hof wat betreft het stellen van zekerheid voor de proceskosten tot een bedrag van € 12.890,- (kennelijk onder afwijzing van het meer of anders gevorderde), waarbij zij heeft verzocht te bepalen dat dit bedrag, althans een door het hof vast te stellen bedrag, dient te worden gestort op de derdengeldrekening van haar advocaat, met veroordeling van [geïntimeerden] in de kosten van het incident.

2.Beoordeling

in het incident
2.1.
Op grond van artikel 224 lid 1 Rv dient degene die, zonder woonplaats of gewone verblijfplaats in Nederland, bij een Nederlandse rechter een vordering instelt, op vordering van de wederpartij zekerheid te stellen voor de proceskosten tot betaling waarvan hij in die procedure veroordeeld zou kunnen worden, tenzij een van de in artikel 224 lid 2 Rv genoemde uitzonderingen van toepassing is. Vickers, die in eerste aanleg een vordering heeft ingesteld bij een Nederlandse rechter, is in Road Town (Britse Maagdeneilanden) gevestigd en heeft niet gesteld – terwijl evenmin is gebleken – dat een van de in artikel 224 lid 2 Rv genoemde uitzonderingen zich voordoet. Vickers zal dus zekerheid moeten stellen.
2.2.
Tegen de hoogte en de vorm van de gevorderde zekerheidstelling heeft Vickers het een en ander ingebracht.
2.3.
[geïntimeerden] hebben het bedrag waarvoor zekerheid dient te worden gesteld becijferd op € 40.395,-, zulks onder meer op basis van het liquidatietarief ter grootte van € 5.501,- per punt. Vickers heeft aangevoerd dat rekening gehouden moet worden met maximaal twee punten van het liquidatietarief en niet met zes, zoals [geïntimeerden] hebben gedaan. Het hof ziet, aanleiding de hoogte van de zekerheidsstelling vast te stellen op een bedrag van € 23.892,-, gebaseerd op de door [geïntimeerden] betaalde verschotten ter grootte van € 1.649,-, nakosten ad € 239,- en vier salarispunten voor proceshandelingen (één voor de incidentele conclusie, één voor een memorie van antwoord en twee voor een pleidooi) ad € 5.501,- per punt. [geïntimeerden] hebben nog betoogd dat Vickers de grondslag van het hoger beroep heeft gewijzigd en dat niet te ontkomen valt aan een getuigenverhoor en aktewisseling. Omdat het hier een kort geding betreft, ligt het niet voor de hand dat in de hoofdzaak getuigen zullen worden gehoord. Of (na een pleidooi) een aktewisseling zal (mogen) plaatsvinden is nu nog te ongewis om rekening mee te kunnen houden.
2.4.
Het hof zal Vickers bevelen de zekerheid te stellen in de vorm van een storting op de derdengeldrekening van de advocaat van [geïntimeerden], als in het dictum nader te vermelden. Vickers heeft verklaard dat zij geen bankrelaties onderhoudt met een Nederlandse bank en gesteld dat het daardoor voor haar kostbaar en bezwaarlijk is een bankgarantie te stellen. Het hof zal aan dit bezwaar tegemoet komen door de zekerheid te gelasten in de vorm van storting van de gelden op de derdengeldrekening van de advocaat van [geïntimeerden], zoals subsidiair ook door [geïntimeerden] is verzocht.
2.5.
Een oordeel over de kosten van het incident zal worden aangehouden tot het eindarrest in de hoofdzaak.
in de hoofdzaak
2.6.
De hoofdzaak zal naar de rol worden verwezen voor uitlating zijdens [geïntimeerden] over de zekerheidstelling.

3.Beslissing

Het hof:
in het incident
beveelt dat Vickers ten genoegen van [geïntimeerden] zekerheid stelt voor een bedrag van € 23.892,- ter zake van de proceskosten waarin Vickers in hoger beroep veroordeeld zou kunnen worden;
bepaalt dat Vickers voormelde zekerheid stelt door overmaking van voormeld bedrag op de derdengeldrekening van het kantoor van de advocaat van [geïntimeerden], waarbij eventuele kosten voor rekening komen voor Vickers;
bepaalt dat de zekerheid moet zijn gesteld binnen vier weken na de datum van dit arrest, derhalve uiterlijk op 6 november 2018, op straffe van niet-ontvankelijkheid van Vickers in de hoofdzaak;
houdt de beslissing over de proceskosten van dit incident aan tot het eindarrest in de hoofdzaak;
wijst het meer of anders gevorderde af;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 13 november 2018 voor uitlating aan de zijde van [geïntimeerden] over de zekerheidstelling;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.J.M. Smit, D.J. van der Kwaak en J.M. de Jongh en is door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 9 oktober 2018.