Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
Het recht op enige bonus zal afhankelijk zijn van de door de afdeling Capital Markets in het betreffende kalenderjaar gerealiseerde resultaat waarbij voor de door medewerkers van deze afdeling persoonlijke gerealiseerde en gefactureerde omzet geldt dat die vòòr 1 april in het opvolgende kalenderjaar ontvangen dient te zijn. Bij het bepalen van deze omzet worden afdrachten aan derden, ook binnen Colliers, in mindering gebracht. Bij gezamenlijke opdrachten zal een deel van de vergoeding bij de (persoonlijke) omzet geteld worden. Welk deel dit is zal per opdracht in onderling overleg door de werkgever worden bepaald. Omzet zal voor het overige worden gedefinieerd volgens de door de accountant vastgestelde regeling.
3.Beoordeling
bij wege van provisionele vordering:
Deze regeling geldt voor het kalenderjaar 2015 en komt daarna te vervallen.’ kan niet tot dat oordeel leiden, nu genoemde bepaling evident een kennelijke schrijffout betreft. Dit had [appellant] ook zo moeten begrijpen. De bepaling in alinea zes dat in het geval het dienstverband in de loop van het kalenderjaar zal eindigen, facturen die betaald zullen worden na een periode van drie maanden na de laatste dag van het dienstverband niet meer zullen worden meegenomen bij de vaststelling van de omzet die bepalend is voor de bonus, is op zichzelf duidelijk geformuleerd. De vraag is of [appellant] - desondanks - heeft mogen begrijpen dat deze bepaling niet op hem van toepassing zou zijn, zoals hij heeft betoogd. Het hof is van oordeel dat [appellant] redelijkerwijs had moeten begrijpen dat de tweede zin niet aan de kern van de eerste zin van alinea zes, het bepalen van de reikwijdte van de bonusregeling ingeval de arbeidsovereenkomst lopende het kalenderjaar 2016 zou worden beëindigd, zou afdoen. Hierbij is van belang de op alinea zes volgende zin, inhoudende dat de bonus over een kalenderjaar uiterlijk op 1 mei in het opvolgende jaar dan wel eerder en in dat geval uiterlijk binnen vier maanden na het einde van het dienstverband zal worden uitgekeerd. Dit betekende voor [appellant] dat in het geval zijn arbeidsovereenkomst ná 1 juni 2016 daadwerkelijk niet zou worden voortgezet, hij in beginsel en voor zover aan de orde uiterlijk op 1 oktober 2016 zijn bonus over 2016 uitgekeerd zou krijgen. Daaruit volgt logischerwijs dat daarbij niet het gehele kalenderjaar 2016 in aanmerking zou worden genomen. Dat voor [appellant] in 2016 geen persoonlijk drempelbedrag gold, bracht dus naar het oordeel van het hof niet mee dat [appellant] om die reden ervan uit kon gaan dat genoemde restrictieve bepaling op hem niet van toepassing was. Het hof kan [appellant] niet volgen in de door hem voorgestane uitleg dat de bonus over 2016 dient te worden berekend op basis van 5/12de deel van het door de afdeling Capital Markets in dat jaar gerealiseerde resultaat. Immers, partijen hebben een dergelijke afspraak niet gemaakt en die uitleg zou ertoe leiden dat [appellant] bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst op enig moment in 2016, in het meest extreme geval dus ook indien het dienstverband zou zijn geëindigd op 2 januari 2016, recht zou hebben op een bonus over het kalenderjaar 2016. Er zijn geen feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit kan worden afgeleid dat partijen dit ten tijde van het sluiten van de arbeidsovereenkomst hebben bedoeld dan wel dat er aanleiding was voor [appellant] de bepaling op die manier te interpreteren. Ook kan in de door [appellant] voorgestane uitleg niet worden gesteld dat de omzet of het resultaat van de afdeling Capital Markets over het kalenderjaar 2016 onder directe leiding van [appellant] is gerealiseerd, zodat dit betoog van [appellant] geen doel treft.