ECLI:NL:GHAMS:2018:3752

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 oktober 2018
Publicatiedatum
17 oktober 2018
Zaaknummer
200.216.996/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake huurovereenkomst en identiteitsfraude

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de vonnissen van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft een huurovereenkomst tussen [appellant] en Woningstichting Rochdale, waarbij [appellant] zich op het standpunt stelde dat hij geen huurovereenkomst had gesloten en slachtoffer was van identiteitsfraude. De kantonrechter had eerder geoordeeld dat [appellant] wel degelijk de huurovereenkomst had gesloten en had hem veroordeeld tot ontruiming van de woning en betaling van achterstallige huurpenningen. In hoger beroep heeft [appellant] zijn standpunt herhaald, maar het hof oordeelde dat de verklaringen van de verhuurder, met name die van [A], betrouwbaar waren en dat [appellant] onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn claims. Het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter en veroordeelde [appellant] in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering in huurzaken en de gevolgen van identiteitsfraude in juridische geschillen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.216.996/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : 4670076 CV EXPL 15-34775
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 9 oktober 2018
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. J.G. Plet te Spijkenisse,
tegen
WONINGSTICHTING ROCHDALE,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. M.F. Bartels te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en Rochdale genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 30 mei 2017 in hoger beroep gekomen van de vonnissen van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van (zo begrijpt het hof) 8 januari 2016, 24 juni 2016 en 3 maart 2017, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [appellant] als eiser in het verzet en Rochdale als gedaagde in het verzet.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 14 augustus 2018 doen toelichten door hun voornoemde advocaten, mr. Plet aan de hand van spreekaantekeningen die zijn overgelegd.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof de bestreden vonnissen zal vernietigen, hem zal ontheffen van het (verstek)vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam van 5 oktober 2015 (zaaknummer 4441272 CV EXPL 15-24347) en de vorderingen van Rochdale zal afwijzen, met - uitvoerbaar bij voorraad - beslissing over de proceskosten.
Rochdale heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van de bestreden vonnissen, met - uitvoerbaar bij voorraad - beslissing over de proceskosten, met nakosten.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het in deze zaak gewezen tussenvonnis van 24 juni 2016 onder 1.1. en 1.2. de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt.

3.Beoordeling

3.1
Het gaat in deze zaak om het volgende. Bij verstekvonnis van 5 oktober 2015 is de huurovereenkomst met betrekking tot de woonruimte aan de [adres] (verder: het gehuurde) ontbonden en is [appellant] veroordeeld het gehuurde te ontruimen en ter beschikking van Rochdale te stellen. Voorts is [appellant] veroordeeld om aan Rochdale te voldoen € 4.513,66 aan hoofdsom, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 september 2015 tot de voldoening, € 409,63 ter zake van buitengerechtelijke kosten en € 7,66 ter zake van vervallen rente. Verder is [appellant] veroordeeld om aan Rochdale te voldoen € 1.128,36 voor elke maand gedurende welke hij na september 2015 in het genot blijft van het gehuurde, met veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding. Bij exploot van 6 november 2015 is het verstekvonnis aan [appellant] betekend.
3.2
[appellant] heeft zich in eerste aanleg op het standpunt gesteld dat hij geen procespartij is, omdat hij geen huurovereenkomst met Rochdale is aangegaan, en dat hij het slachtoffer is geworden van identiteitsfraude. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat het wel degelijk [appellant] is geweest die met Rochdale de huurovereenkomst heeft gesloten. Hij heeft het door [appellant] gedane verzet tegen het voornoemde (verstek)vonnis van 5 oktober 2015 ongegrond verklaard, dit vonnis bekrachtigd en [appellant] - uitvoerbaar bij voorraad - in de (na)kosten veroordeeld. Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant] met zijn grieven op.
3.3
[appellant] heeft in hoger beroep geen andere argumenten ter onderbouwing van zijn standpunt naar voren gebracht dan in eerste aanleg. Met grief 1 richt hij zich tegen de overwegingen van de kantonrechter in het eindvonnis dat hij een (mondelinge) huurovereenkomst met Rochdale is aangegaan en dat de ontkenning dat hij mevr. [A] ooit heeft gezien en dat mogelijk zijn computer is gehackt, onvoldoende gewicht in de schaal leggen tegenover de gemotiveerde herkenning door [A] van [appellant] ter zitting. [appellant] persisteert bij zijn stelling dat hij [A] niet kent en geen huurovereenkomst heeft gesloten en klaagt erover dat de kantonrechter (te) gebrekkig heeft gemotiveerd waarom aan de verklaring van [A] meer gewicht is toegekend dan aan de zijne.
3.4
Het hof overweegt als volgt. Rochdale heeft haar stellingen uitgebreid onderbouwd, onder meer met de verklaring van [A] dat zij [appellant] op 27 maart 2015 heeft ontvangen in het gehuurde, dat hij zich daar heeft gelegitimeerd met zijn paspoort (nummer [nummer] ), dat hij in een eerder stadium een kopie van dat paspoort had toegestuurd, dat een zelfde kopie door [appellant] als productie 5 bij de inleidende dagvaarding is gevoegd en dat de uiterlijke kenmerken overeen komen met de man die zij op 27 maart 2015 heeft gezien. Verder heeft zij verklaard dat hij op die datum in het gehuurde de huurovereenkomst heeft ondertekend. Blijkens het eindvonnis heeft [A] bij de comparitie van partijen [appellant] herkend als de man die op 27 maart 2015 in het gehuurde was en de huurovereenkomst is aangegaan. Ook ter zitting in hoger beroep, waar [appellant] overigens niet aanwezig was – hoewel de zitting al eerder op zijn verzoek was uitgesteld –, heeft [A] verklaard dat [appellant] zich op 27 maart 2015 met zijn paspoort heeft gelegitimeerd en dat zij hem bij de rechtbank direct heeft herkend. Het hof heeft geen reden aan de verklaring van [A] te twijfelen en acht die betrouwbaar.
3.5
[appellant] is blijven volharden in een blote ontkenning van een en ander. Daarnaast heeft hij geen uitleg gegeven hoe het – uitgaande van zijn eigen stelling dat niet hij, maar een derde, op 27 maart 2015 is ontvangen in het gehuurde – kan zijn dat zijn paspoort destijds ter identificatie is gebruikt, terwijl zijn eigen stelling is (zie ook het proces-verbaal van zijn verhoor bij de politie op 25 november 2016: productie 8 bij akte uitlaten van 2 december 2016) dat hij dat paspoort nimmer is kwijtgeraakt en altijd in zijn bezit heeft gehad. Dat had wel op zijn weg gelegen. Hij heeft de stellingen van Rochdale aldus onvoldoende gemotiveerd weersproken. Voor bewijslevering is derhalve geen plaats. Grief 1 faalt.
3.6
Net als de kantonrechter gaat het hof daarom (reeds op basis van de verklaring van [A] ) ervan uit dat [appellant] op 27 maart 2015 een huurovereenkomst met Rochdale is aangegaan. De verklaringen van [B] en [C] , de beweerdelijke onderhuurders van het gehuurde, kunnen daaraan niet afdoen, evenmin als de verklaring van [D] dit kan doen. Dat Rochdale in het bezit is geweest van vervalste stukken, zoals een werkgeversverklaring en bankafschriften, is ook niet relevant, te minder nu die stukken Rochdale zijn toegezonden. De grieven 2, 3 en 4 falen daarmee. Hetgeen in de grieven 2 en 3 te bewijzen wordt aangeboden is niet relevant voor de beoordeling van de zaak. [appellant] heeft nog aangevoerd dat geen sprake is geweest van een eerlijke en/of onpartijdige behandeling van zijn zaak en dat artikel 6 EVRM is geschonden. Hij verzuimt echter ook deze stelling te onderbouwen. Dat hij het niet eens is met de overwegingen van de kantonrechter of dat deze geen bewijsopdracht heeft gegeven aan Rochdale, is in elk geval geen valide onderbouwing.
3.7
Voor zover [appellant] nog heeft beoogd te stellen dat de inleidende dagvaarding van 7 september 2015 niet correct is betekend, geldt dat op grond van artikel 18.1 van de Algemene Voorwaarden Woonruimte (versie 2009) bij de door [appellant] aangegane huurovereenkomst, de huurder domicilie kiest op het adres van het gehuurde. Er is dus geen betekeningsgebrek.
3.8
De grieven falen. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. Voor overige bewijslevering is geen plaats, nu voor het overige geen bewijs is aangeboden van concrete feiten en omstandigheden die, indien bewezen, tot een ander oordeel kunnen leiden. [appellant] zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in appel.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Rochdale begroot op € 716,- aan verschotten, op € 2.148,- voor salaris en op € 157,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 82,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.C. Meijer, L.A.J. Dun en D.J. van der Kwaak en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 9 oktober 2018.