ECLI:NL:GHAMS:2018:3744

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 oktober 2018
Publicatiedatum
17 oktober 2018
Zaaknummer
200.239.910/02
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in familiezaken met betrekking tot kinderbijdrage

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 16 oktober 2018 uitspraak gedaan in een verzoek tot voorlopige voorziening, ingediend door de man in het kader van een geschil over de kinderbijdrage voor hun minderjarige kind. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. C.J.P. Liefting, verzocht om schorsing van de werking van een eerdere beschikking van de rechtbank Amsterdam, waarin was bepaald dat hij vanaf 12 januari 2018 een kinderbijdrage van € 128,- per maand aan de vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. P. Tijsterman, diende te betalen. De man stelde dat hij geen bijdrage diende te betalen over de periode van 9 december 2016 tot 16 mei 2018, en vroeg om een herziening van de ingangsdatum van de kinderbijdrage.

Het hof heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de rechtbank in de eerdere beschikking van 16 mei 2018 een gemotiveerde beslissing heeft gegeven over de ingangsdatum van de kinderbijdrage, en dat de man in hoger beroep geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die rechtvaardigen dat van deze beslissing moet worden afgeweken. Het hof concludeert dat er geen grond is voor schorsing van de beschikking van de rechtbank, aangezien er geen wijziging is uitgesproken voor de periode tot 12 januari 2018. Het verzoek van de man wordt dan ook afgewezen.

De beslissing van het hof is openbaar uitgesproken en ondertekend door de rechters in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.239.910/02
Zaaknummer rechtbank: C/13/641932 / FA RK 18-226
Beschikking van de meervoudige kamer van 16 oktober 2018 inzake
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. C.J.P. Liefting te Mijdrecht,
en
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. P. Tijsterman te Uithoorn.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 16 mei 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding met betrekking tot het verzoek tot schorsing

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlagen van de man in de zaak met zaaknummer 200.239.910/01 (de hoofdzaak), ingekomen op 24 mei 2018, tevens houdende een verzoek ex artikel 223 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking, en
- het verweerschrift van de vrouw in de hoofdzaak alsmede op het schorsingsverzoek ex artikel 223 Rv, ingekomen op 25 juni 2018.
2.2
Bij brieven van 26 juni 2018 heeft de griffier partijen bericht dat het hof voornemens is zonder mondelinge behandeling op het schorsingsverzoek ex artikel 223 Rv te beslissen. Hierop is geen reactie van partijen ontvangen.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn met elkaar gehuwd [in] 2008 te [plaats] , Polen. Het huwelijk is op 9 december 2016 ontbonden door inschrijving in de burgerlijke stand van de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Amsterdam van 10 augustus 2016. Uit het huwelijk is [in] 2014 [de minderjarige] (hierna te noemen: [de minderjarige] ) geboren te [geboorteplaats] . [de minderjarige] woont bij de vrouw.
3.2
Bij voornoemde echtscheidingsbeschikking van 10 augustus 2016 is een door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding (hierna te noemen: kinderbijdrage) van [de minderjarige] bepaald van € 350,- per maand met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand, te weten 9 december 2016. Deze beschikking is in zoverre bij beschikking van 27 juni 2017 door dit hof bekrachtigd.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, met wijziging van de beschikking van de beschikking van dit hof van 27 juni 2017 in zoverre, bepaald dat de man met ingang van 12 januari 2018 een kinderbijdrage van € 128,- per maand aan de vrouw dient te betalen, met dien verstande dat voor zover de man meer heeft betaald en/of meer op hem is verhaald over de periode vanaf 12 januari 2018 tot heden, de bijdrage tot heden wordt bepaald op het geen door de man is betaald en/of op hem is verhaald. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
4.2
De man verzoekt, naar het hof begrijpt, bij wijze van voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv de werking van de bestreden beschikking, voor zover deze betrekking heeft op de door hem te betalen kinderbijdrage, te schorsen totdat het hof in de hoofdzaak heeft beslist. Tevens verzoekt de man met ingang van 16 mei 2018 een kinderbijdrage te bepalen van € 128,- per maand te bepalen, met dien verstande dat hij - totdat het hof in de hoofdzaak heeft beslist - over de periode van 9 december 2016 tot 16 mei 2018 geen bijdrage dient te voldoen.
4.3
De vrouw verzoekt de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken, althans deze verzoeken af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Het schorsingsverzoek van de man ex artikel 223 Rv heeft volgens het beroepschrift betrekking op de bestreden beschikking. Bij die beschikking is de beschikking van dit hof van 27 juni 2017 gewijzigd voor zover het de periode vanaf 12 januari 2018 betreft, met dien verstande dat voor zover de man meer heeft betaald en/of meer op hem is verhaald over de periode vanaf 12 januari 2018 tot heden, de bijdrage tot heden wordt bepaald op het geen door de man is betaald en/of op hem is verhaald. Voor zover het gaat om de periode tot 12 januari 2018 heeft de rechtbank niets gewijzigd. Het hof is van oordeel dat geen schorsing kan worden verzocht van (dat gedeelte van) een beschikking, waarbij geen wijziging is uitgesproken. Met andere woorden, voor zover niets anders is bepaald dan in de eerste beschikking van dit hof van 27 juni 2017, waarbij de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 10 augustus 2016 is bekrachtigd, valt er niets te schorsen.
5.2
Ook als het hof het voorliggende verzoek opvat als een verzoek om de bij de beschikking van het hof van 27 juni 2017 vastgestelde bijdrage dan wel de in de bestreden beschikking vastgestelde bijdrage over de periode van 12 januari 2018 tot 16 mei 2018 te schorsen voor de duur van dit hoger beroep, komt dit niet voor toewijzing in aanmerking. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking van 16 mei 2018 een gemotiveerde beslissing gegeven op het door de man ingediende verzoek om de ingangsdatum voor de gewijzigde kinderbijdrage op 9 december 2016 te bepalen. De rechtbank heeft de ingangsdatum bepaald op de datum van indiening van het verzoekschrift, te weten 12 januari 2018. De man heeft in hoger beroep geen (nieuwe) feiten of omstandigheden gesteld, die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing bij wijze van voorlopige voorzieningen voor de duur van de procedure in hoger beroep moet wordt afgeweken.
5.3
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv af.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.R. Sturhoofd, mr. J. Kok, en mr. W.K. van Duren, in tegenwoordigheid van mr. A. Paats als griffier en is op 16 oktober 2018 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.