ECLI:NL:GHAMS:2018:3733

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 oktober 2018
Publicatiedatum
17 oktober 2018
Zaaknummer
200.240.402/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van gezinsproblematiek en huiselijk geweld

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 9 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de uithuisplaatsing van twee minderjarige kinderen, [kind a] en [kind b], die sinds 3 juni 2014 onder toezicht staan van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio Amsterdam (GI). De vader van de kinderen, die in hoger beroep ging tegen een eerdere beschikking van de kinderrechter, verzocht om de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing af te wijzen. De GI had verzocht om de machtiging te verlengen voor een jaar, tot 3 juni 2019, vanwege de problematische thuissituatie bij de moeder, die te maken had met verwaarlozing en verslavingsproblematiek. De kinderen verblijven sinds 5 november 2015 bij de pleegmoeder, waar zij stabiliteit en rust ervaren.

Tijdens de mondelinge behandeling op 29 augustus 2018 waren de vader en de moeder niet verschenen, terwijl de GI, de pleegmoeder en de Raad voor de Kinderbescherming wel aanwezig waren. De Raad adviseerde om de bestreden beschikking te bekrachtigen, gezien de lange geschiedenis van hulpverlening en de kwetsbaarheid van de kinderen. Het hof overwoog dat de kinderen een belaste voorgeschiedenis hebben met huiselijk geweld en verwaarlozing, en dat zij behoefte hebben aan stabiliteit en structuur. De vader erkende dat het goed gaat met de kinderen bij de pleegmoeder, maar hij bagatelliseerde de problemen in zijn eigen thuissituatie.

Het hof concludeerde dat de voorwaarden voor verlenging van de uithuisplaatsing zowel ten tijde van de bestreden beschikking als nu nog steeds aanwezig zijn. De beschikking van de kinderrechter werd bekrachtigd, en het hof wees het anders of meer verzochte af. Deze beslissing is openbaar uitgesproken door de voorzitter op 9 oktober 2018.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie -en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.240.402/ 01
zaaknummer rechtbank: C/13/646158 / JE RK 18-351
beschikking van de meervoudige kamer van 9 oktober 2018 inzake
[X],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. R.H. Wormhoudt te Amsterdam,
en
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio Amsterdam,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI
.
Als belanghebbenden zijn verder aangemerkt:
- [Y] (hierna te noemen: de moeder);
- [Z] (hierna te noemen: de pleegmoeder).
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kinderrechter) van 23 mei 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vader is op 6 juni 2018 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 23 mei 2018.
2.2
De GI heeft op 18 juli 2018 een verweerschrift ingediend.
2.3
De nader te noemen minderjarige [kind a] heeft haar mening per brief van 12 juli 2018 kenbaar gemaakt.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 29 augustus 2018 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de advocaat van de vader;
- de GI, vertegenwoordigd door een vervanger van de gezinsmanager;
- de raad, vertegenwoordigd door de heer V. Aelbers;
- de pleegmoeder.
De vader en de moeder zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

3.De feiten

3.1
Uit het (in 2008 door echtscheiding ontbonden) huwelijk van de moeder en de vader zijn - voor zover hier van belang - geboren:
- [A] (hierna te noemen: [kind a] ), [in] 2001, te [geboorteplaats] ;
- [B] (hierna te noemen: [kind b] ), [in] 2007, te [geboorteplaats] .
[kind a] en [kind b] worden hierna gezamenlijk de kinderen genoemd. De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over de kinderen.
3.2
De kinderen zijn sinds 3 juni 2014 onder toezicht van de GI gesteld en middels een machtiging uit huis geplaatst. De ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing zijn nadien telkens verlengd. De kinderen verblijven sinds 5 november 2015 bij de pleegmoeder.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is – voor zover thans van belang – op verzoek van de GI de machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg van de kinderen verlengd voor de duur van een jaar, te weten tot 3 juni 2019.
4.2
De vader verzoekt – naar het hof begrijpt –, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, het verzoek van de GI tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen af te wijzen, althans voor een kortere duur toe te wijzen, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
4.3
De GI verzoekt het hoger beroep van de vader af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Op verzoek van de gecertificeerde instelling kan de kinderrechter, krachtens artikel 1:265c, tweede lid, BW de duur hiervan telkens met ten hoogste een jaar verlengen.
Ter beoordeling aan het hof ligt voor of deze gronden in de onderhavige zaken aanwezig waren ten tijde van het geven van de bestreden beschikking en of dit ook thans nog het geval is.
5.2
De vader stelt zich op het standpunt dat de kinderrechter ten onrechte een machtiging heeft verleend tot de verlenging van de uithuisplaatsing van de kinderen in een voorziening voor pleegzorg tot uiterlijk 3 juni 2019. Hij kan zich vinden in de ondertoezichtstelling en herkent de problemen bij de kinderen. Echter, de noodzakelijk geoordeelde hulpverlening kan ook worden geboden bij zijn gezin. Dat de kinderen hebben aangegeven graag bij de pleegmoeder te willen blijven wonen doet daar niet aan af, nu dit vermoedelijk voortkomt uit een loyaliteitsconflict. De vader ontkent niet dat zich incidenten hebben voorgedaan in zijn nieuwe gezin, maar dit was in 2016 en deze hebben zich sindsdien niet meer voorgedaan. De vader heeft een nieuw gezin waar tevens aan de doelen van de GI voor de kinderen gewerkt kan worden.
5.3
De GI voert aan dat de kinderen uit huis zijn geplaatst vanwege de thuissituatie bij de moeder, waarbij sprake was van verwaarlozing, en haar verslavingsproblematiek. Na hun uithuisplaatsing hebben de kinderen op verschillende plekken gewoond en hebben zij traumatische ervaringen opgedaan. Eind 2015 heeft het hof bepaald dat wegens wijziging van omstandigheden onderzocht diende te worden of plaatsing bij de vader een optie was. Ondanks de knelpunten die er waren, is besloten om toe te werken naar terugplaatsing bij de vader. In juni 2016 ontving de GI een melding via de huisarts over zorgelijke signalen van huiselijk geweld en relatieproblemen in de thuissituatie bij de vader en stiefmoeder. Gepoogd is met de vader en de stiefmoeder in gesprek te gaan, maar zij verschenen niet op de gemaakte afspraak. Bovendien bagatelliseert de vader de relatieproblemen met de stiefmoeder en staan beiden niet open voor verdere hulpverlening vanuit de Blijf Groep. Vervolgens is besloten dat het toekomstperspectief van de kinderen bij de pleegmoeder ligt. Beide kinderen bevinden zich in een loyaliteitsconflict en reageerden opgelucht op dat besluit. Sinds het moment van plaatsing ervaren zij daar rust en stabiliteit. Ook in 2017 is verschillende keren gepoogd met de vader en de stiefmoeder in gesprek te gaan, maar zij zijn niet verschenen. In 2017 en 2018 is de vader op vakantie naar Marokko vertrokken zonder de betrokken instanties hierover in te lichten.
5.4
De raad heeft geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen. De kinderen zitten nu op een plek die bij hen aansluit en waar ze de rust vinden om aan hun problematiek te werken. Het perspectief van de kinderen ligt bij de pleegmoeder, bij wie zij inmiddels drie jaar wonen. Daarom heeft de raad inmiddels ook een verzoek tot gezagsbeëindiging ingediend.
5.5
Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is het volgende gebleken. Het gezin kent een lange geschiedenis van hulpverlening. Tussen de vader en de moeder heeft meermaals huiselijk geweld plaatsgevonden, waarvan de kinderen getuigen waren. Tevens was er sprake van verwaarlozing. In 2013 zijn de kinderen uit huis geplaatst – destijds nog in het vrijwillig kader –, nadat de moeder had aangegeven de zorg voor de kinderen niet meer aan te kunnen. Bij de moeder was sprake van alcohol-, drugs- en financiële problematiek. Sindsdien hebben de kinderen in diverse pleeggezinnen verbleven, waar zij opnieuw traumatische gebeurtenissen hebben meegemaakt. Sinds november 2015 verblijven zij bij de huidige pleegmoeder, waar het goed met ze gaat. [kind a] had moeite met het uiten van haar emoties en heeft, om haar verleden te verwerken, therapie gekregen. Deze heeft zij inmiddels positief afgerond. Zij begint op haar ontwikkelingsachterstand in te lopen. [kind b] had moeite om zich veilig te voelen en vertoonde veel boos gedrag. De dramatherapie die zij hiervoor heeft ontvangen heeft ook zij positief afgerond. Ook in de huidige thuissituatie bij de vader is sprake van huiselijk geweld van de vader jegens de stiefmoeder. Daarnaast lijkt de vader de relatieproblemen met de stiefmoeder te bagatelliseren. In januari 2017 zijn de vader en de stiefmoeder vanwege de meldingen van huiselijk geweld aangemeld bij de Blijf Groep voor een ambulant hulpverleningstraject. Het bleek echter niet mogelijk om tot een afspraak te komen en er bestaat bij de vader en de stiefmoeder geen motivatie om het behandeltraject aan te gaan.
Momenteel zien de kinderen de moeder eens in de vijf weken een uur onder begeleiding van Spirit. De vader zien zij eens per maand gedurende een dag en een nacht. Daarnaast is er met beide ouders wekelijks telefonisch contact. De samenwerking tussen de GI en de vader verloopt moeizaam en de vader laat hierbij een wisselende houding zien, bijvoorbeeld ten aanzien van toestemming voor behandeling of therapie van de kinderen. Ook is hij meermalen naar Marokko vertrokken zonder berichtgeving aan de GI.
5.6
Uit vorenstaande blijkt dat de kinderen een zeer belaste voorgeschiedenis hebben, waarbij zij onder meer met huiselijk geweld zijn geconfronteerd. Zowel door de gebeurtenissen in het verleden, waaronder ook de wisselingen van pleeggezin en de aldaar opgedane negatieve ervaringen, als de onzekerheid met betrekking tot hun huidige woonplek en de spanningen die voortkomen uit de loyaliteitsproblematiek die speelt, zijn de kinderen erg kwetsbaar. Zij hebben meer dan gemiddeld behoefte aan duidelijkheid, structuur en stabiliteit. Bij de huidige pleegmoeder lijken ze dit gevonden te hebben en gaat het goed met hen. Dit word ook door de vader erkend. De kinderen komen nu toe aan het werken aan hun ontwikkelingsachterstand en laten hierin vooruitgang zien. Bij deze stand van zaken, en gezien het verleden van verwaarlozing en huiselijk geweld en de stroeve houding van de vader ten opzichte van de hulpverlening, acht het hof de voorwaarden voor een verlenging van de uithuisplaatsing van de kinderen zowel ten tijde van de bestreden beschikking als ook nu nog steeds aanwezig. Het hof zal daarom de bestreden beschikking bekrachtigen.
5.7
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het anders of meer verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.N. van de Beek, mr. T.A.M. Tijhuis en
mr. M.E. Burger, in tegenwoordigheid van mr. J. Stein als griffier, en is op 9 oktober 2018 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.