In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 9 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de uithuisplaatsing van twee minderjarige kinderen, [kind a] en [kind b], die sinds 3 juni 2014 onder toezicht staan van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio Amsterdam (GI). De vader van de kinderen, die in hoger beroep ging tegen een eerdere beschikking van de kinderrechter, verzocht om de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing af te wijzen. De GI had verzocht om de machtiging te verlengen voor een jaar, tot 3 juni 2019, vanwege de problematische thuissituatie bij de moeder, die te maken had met verwaarlozing en verslavingsproblematiek. De kinderen verblijven sinds 5 november 2015 bij de pleegmoeder, waar zij stabiliteit en rust ervaren.
Tijdens de mondelinge behandeling op 29 augustus 2018 waren de vader en de moeder niet verschenen, terwijl de GI, de pleegmoeder en de Raad voor de Kinderbescherming wel aanwezig waren. De Raad adviseerde om de bestreden beschikking te bekrachtigen, gezien de lange geschiedenis van hulpverlening en de kwetsbaarheid van de kinderen. Het hof overwoog dat de kinderen een belaste voorgeschiedenis hebben met huiselijk geweld en verwaarlozing, en dat zij behoefte hebben aan stabiliteit en structuur. De vader erkende dat het goed gaat met de kinderen bij de pleegmoeder, maar hij bagatelliseerde de problemen in zijn eigen thuissituatie.
Het hof concludeerde dat de voorwaarden voor verlenging van de uithuisplaatsing zowel ten tijde van de bestreden beschikking als nu nog steeds aanwezig zijn. De beschikking van de kinderrechter werd bekrachtigd, en het hof wees het anders of meer verzochte af. Deze beslissing is openbaar uitgesproken door de voorzitter op 9 oktober 2018.