Het hof overweegt als volgt.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is gebleken dat de verhouding tussen de ouders ernstig verstoord is en dat de communicatie tussen hen vanaf hun uiteengaan medio 2016 zeer moeizaam verloopt. De kinderen zijn in februari 2017 onder toezicht gesteld omdat zorgen bestonden over hun opvoedsituatie. De kinderen werden belast met volwassenenproblematiek, ruzies en communicatieproblemen tussen de ouders. Dit leidde bij [kind a] tot internaliserend en bij [kind c] en [kind b] tot externaliserend (probleem)gedrag. Destijds is geprobeerd hulpverlening in het vrijwillig kader in te zetten, maar dit is niet van de grond gekomen vanwege de houding van de vader en het ontbreken van probleembesef aan zijn zijde.
Thans is gebleken dat de communicatie tussen de ouders niet is verbeterd en dat nog steeds ernstige zorgen over de kinderen bestaan. [kind c] heeft problemen met zijn woederegulatie en is volgens de moeder zeer gewelddadig. Hij is onderzocht door Kenter Jeugdzorg, hetgeen heeft geleid tot het advies om hulpverlening voor hem in te zetten in de klas en afzonderlijk bij de vader en de moeder thuis. [kind b] liegt en maakt ruzie met vriendinnen. Zij daagt [kind c] uit, waarop [kind c] fysiek reageert. Daarnaast wil [kind b] graag lief gevonden worden en is zij aanhankelijk en kwetsbaar. [kind a] probeert zich buiten de situatie bij de ouders te houden. Zij gaat haar eigen gang en onttrekt zich aan het gezinsleven. Zij is weinig bij de vader omdat zij zich buitengesloten en genegeerd voelt en zij heeft veel conflicten met de vader.
Waar de moeder de problemen bij de kinderen signaleert, is dit bij de vader niet het geval. Ter zitting in hoger beroep heeft hij desgevraagd verklaard niet in te zien dat de problematische communicatie tussen partijen zijn weerslag op de kinderen heeft. Omdat de GI niet verwacht dat de communicatie tussen partijen in de nabije toekomst zal verbeteren, is zij voornemens hulpverlening op te starten afzonderlijk bij de moeder en bij de vader thuis. Op deze wijze wil de GI de situatie van de kinderen verbeteren zonder dat hiervoor communicatie tussen de ouders noodzakelijk is. De GI heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat de vader reeds te kennen heeft gegeven niet te willen meewerken aan deze door de GI beoogde hulpverlening.
Hiermee is het hof van oordeel dat de zorg die in verband met het wegnemen van de ernstige bedreiging in de ontwikkeling van de kinderen noodzakelijk is, door de ouders op dit moment niet of onvoldoende wordt geaccepteerd. Dat de vader een bepaalde vorm van hulpverlening bij stichting “De Linde” heeft voorgesteld, maakt dit niet anders nu de moeder met deze voorgestelde vorm van hulpverlening niet heeft ingestemd.
Gelet op de belaste voorgeschiedenis en de persoonlijke problematiek van de kinderen in combinatie met de gebrekkige communicatie tussen de ouders en de weigerachtige houding van de vader tegenover de hulpverlening, is het hof met de GI van oordeel dat de gronden voor (verlenging van de) ondertoezichtstelling van de kinderen ten tijde van de bestreden aanwezig waren en thans nog zijn. De stellingen van de man, dat binnen de GI veel wisselingen van gezinsmanagers hebben plaatsgevonden en de communicatie tussen de ouders en de GI stroef verloopt, maken dit, wat daar ook van zij, niet anders Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen.
De GI heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat de doelen van de ondertoezichtstelling thans zijn het reguleren van de zorgregeling tussen de vader en de kinderen enerzijds en het opstarten van hulpverlening afzonderlijk bij de vader en de moeder thuis en, indien nodig, ook voor de kinderen. Indien deze hulpverlening van de grond komt, ontstaat volgens de GI meer zicht op de situatie waarin de kinderen zich bevinden waardoor een verlenging van de ondertoezichtstelling in de toekomst wellicht niet meer nodig is.