ECLI:NL:GHAMS:2018:3732

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 oktober 2018
Publicatiedatum
17 oktober 2018
Zaaknummer
200.238.350/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de ondertoezichtstelling van minderjarige kinderen in het kader van ouderschapsconflicten

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 9 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de ondertoezichtstelling van drie minderjarige kinderen, geboren uit het huwelijk van de vader en de moeder, dat in 2017 is ontbonden. De vader heeft op 1 mei 2018 hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de kinderrechter van 1 februari 2018, waarin de ondertoezichtstelling van de kinderen was verlengd. De moeder en de gecertificeerde instelling (GI) hebben de verlenging van de ondertoezichtstelling ondersteund, terwijl de vader dit heeft betwist. Het hof heeft vastgesteld dat de communicatie tussen de ouders ernstig verstoord is en dat de kinderen worden belast met de problematiek tussen de ouders. De GI heeft aangegeven dat de zorgen over de kinderen nog steeds aanwezig zijn en dat hulpverlening noodzakelijk is. Het hof heeft geoordeeld dat de gronden voor de verlenging van de ondertoezichtstelling aanwezig zijn, gezien de problematische situatie van de kinderen en de gebrekkige samenwerking tussen de ouders. De bestreden beschikking is bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.238.350/01
zaaknummer rechtbank: C/15/267665 / JU RK 17-2139
beschikking van de meervoudige kamer van 9 oktober 2018 inzake
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. V.J.M. Janszen te Haarlem,
en
de gecertificeerde instelling
De Jeugd- & Gezinsbeschermers,
gevestigd te Haarlem,
verweerster in hoger beroep,
hierna: de GI.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
- [de moeder] , wonende te [woonplaats] (hierna te noemen: de moeder), bijgestaan door mr. D. Klein te IJmuiden;
- [A] (hierna te noemen: [kind a] );
- [B] (hierna te noemen: [kind b] );
- [C] (hierna te noemen: [kind c] ).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
locatie Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, (hierna te noemen: de kinderrechter) van 1 februari 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vader is op 1 mei 2018 in hoger beroep gekomen van voornoemde beschikking van 1 februari 2018.
2.2
De GI heeft op 13 juni 2018 een verweerschrift ingediend.
2.3
De minderjarige [kind a] heeft haar mening per brief, ingekomen bij het hof op 27 juni 2018, kenbaar gemaakt.
2.4
De mondelinge behandeling heeft, gelijktijdig met de mondelinge behandeling in de zaak met zaaknummer 200.230.257/01, op 30 augustus 2018 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de GI, vertegenwoordigd door twee gezinsmanagers;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de heer W. Daalderop, namens de raad.

3.De feiten

3.1
Uit het op 4 juli 2017 door echtscheiding ontbonden huwelijk van de vader en de moeder (hierna gezamenlijk: de ouders) zijn, voor zover in hoger beroep van belang, geboren: [kind a] , [in] 2003, [kind b] , [in] 2007 en [kind c] , [in] 2009 (hierna gezamenlijk te noemen: de kinderen).
De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over de kinderen. De kinderen wonen bij de moeder.
3.2
Bij beschikking van de kinderrechter van 8 februari 2017 zijn, voor zover in hoger beroep van belang, de kinderen onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 8 februari 2017 tot 8 februari 2018. Deze beschikking is bij beschikking van dit hof van 19 september 2017 bekrachtigd.
3.3
Bij (echtscheidings)beschikking van 15 maart 2017 heeft de rechtbank Noord-Holland, voor zover in hoger beroep van belang, de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de moeder bepaald. Voorts is de volgende regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna te noemen: zorgregeling) vastgesteld:
  • [kind b] en [kind c] verblijven drie weekenden per maand van vrijdag 19.00 uur tot maandag naar school bij de vader;
  • [kind a] verblijft drie weekenden per maand van vrijdag 19.00 uur tot zondag 19.00 uur bij de vader;
  • [kind a] , [kind b] en [kind c] verblijven elke woensdag na school tot 19.00 uur bij de vader;
  • de vakanties worden in onderling overleg tussen de ouders bij helfte verdeeld.
3.4
In de zaak met zaaknummer 200.230.257/01, die gelijktijdig met deze zaak wordt behandeld, is bij beschikking van 20 september 2017, voor zover thans van belang, met wijziging van voornoemde beschikking van 15 maart 2017, voor de duur van de ondertoezichtstelling van de kinderen, op verzoek van de GI een zorgregeling vastgesteld waarbij de kinderen elke woensdagmiddag na school en gedurende een dag in het weekend bij de vader verblijven, met dien verstande dat aan [kind a] ruimte wordt gegeven haar eigen wensen ten aanzien van de zorgregeling aan te geven en deze worden gerespecteerd.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, op het daartoe strekkende verzoek van de GI, de ondertoezichtstelling van de kinderen verlengd met ingang van 8 februari 2018 tot uiterlijk 8 februari 2019.
4.2
De vader verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, het inleidend verzoek van de GI af te wijzen.
4.3
De GI verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ter beoordeling aan het hof ligt voor of ten tijde van de bestreden beschikking gronden aanwezig waren voor verlenging van de ondertoezichtstelling van de kinderen en of deze gronden thans (nog) aanwezig zijn.
5.2
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:260, eerste lid, in verband met artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de ondertoezichtstelling van een minderjarige verlengen met ten hoogste een jaar indien een minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.3
De vader betoogt dat geen gronden voor (verlenging van de) ondertoezichtstelling van de kinderen (hebben) bestaan en voert hiertoe het volgende aan. Er is geen sprake van een ernstig bedreigde ontwikkeling van de kinderen. De vader is in staat de verzorging en opvoeding van de kinderen te dragen. Hij is altijd bereid geweest (vrijwillig) mee te werken aan de geboden en noodzakelijk geachte hulpverlening, maar dit is door de verschillende gerechtelijke procedures en wisselingen van gezinsmanagers niet van de grond gekomen. Hierdoor is de vader onvoldoende in staat gesteld de geaccepteerde zorg te benutten. Wel is [kind c] reeds aangemeld bij Kenter en hebben beide ouders die hulp geaccepteerd. De vader is meer dan bereid de hulp te benutten van de vrijwillige hulpverlening van stichting “De Linde”, maar hij wordt hierbij niet ondersteund door de GI.
Daarnaast is de vader van mening dat van de ondertoezichtstelling geen verdere resultaten te verwachten zijn, aangezien de communicatie en afspraken tussen de ouders en de GI stroef verlopen. Een deel van de problematiek tussen de ouders omtrent de zorgregeling lijkt juist te zijn ontstaan door (steeds wijzigende) verzoeken van de GI. Mede door de wisselingen van gezinsmanagers is geen tot weinig vooruitgang geboekt en zijn de vastgestelde doelstellingen niet behaald. De vader voelt zich voorts buitengesloten en genegeerd door de GI en heeft de indruk dat de GI alleen voor de moeder opkomt. Ook is hij van mening dat de GI de zaken regelmatig overdrijft en/of verdraait en dat partijen beter af zijn zonder tussenkomst van de GI.
5.4
De moeder heeft ter zitting in hoger beroep verklaard achter de (verlenging van de) ondertoezichtstelling van de kinderen te staan. Zij is van mening dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is om tot afspraken met de vader, over onder andere de zorgregeling, te komen. De moeder geeft aan zelf zo min mogelijk met de vader te communiceren om discussies en ruzies te voorkomen. De zorgen die bij aanvang van de ondertoezichtstelling over de kinderen bestonden, bestaan volgens de moeder nog steeds. Met name [kind b] en [kind c] vertonen problematisch gedrag. Voorts betwist de moeder niet open te staan voor hulpverlening vanuit stichting “De Linde”. Zij heeft enkel geweigerd deel te nemen aan de door de vader voorgestelde wekelijkse familietherapie.
5.5
De GI stelt dat de gronden voor (verlenging van de) ondertoezichtstelling van de kinderen onverkort aanwezig zijn, en voert hiertoe het volgende aan. Als gevolg van de voortdurende strijd tussen de ouders wordt het de kinderen onmogelijk gemaakt onbelast contact met allebei de ouders te hebben. De kinderen worden belast met volwassenen-problematiek, hetgeen hen belemmert om ongedwongen kind te zijn.
De communicatie tussen de ouders verloopt al meer dan twee jaar zeer moeizaam en hierin heeft geen verbetering plaatsgevonden. Zo was voor het verdelen van de zorg in de zomervakantie van 2018 tussen de ouders nog een schriftelijke aanwijzing van de GI nodig. Omdat de GI niet verwacht dat de communicatie tussen de ouders in de nabije toekomst zal verbeteren, richt zij zich nu vooral op het verbeteren van de situatie van de kinderen zonder dat communicatie tussen de ouders noodzakelijk is. De GI is dan ook voornemens hulpverlening afzonderlijk bij de moeder en de vader thuis op te starten, maar de vader heeft reeds laten weten hieraan niet mee te willen werken. De GI maakt zich zorgen over de kinderen, met name over [kind c] en [kind b] . [kind a] probeert zich buiten de situatie tussen de ouders te houden en gaat haar eigen weg. [kind c] en [kind b] vertonen externaliserend (probleem)gedrag en maken veel ruzie met elkaar. Daarnaast wil [kind b] graag lief gevonden worden, is zij kwetsbaar en vraagt zij om aandacht.
Binnen de ondertoezichtstelling is thans bereikt dat duidelijke afspraken over de zorgregeling zijn gemaakt. Er blijft echter voortdurend onrust, met name als gevolg van procedures die de vader start. Daarnaast is de vader niet altijd betrouwbaar gebleken in de nakoming van afspraken. Hij is verder moeilijk bereikbaar voor de hulpverlening en kan zich gemaakte afspraken niet herinneren. De GI is van mening dat zonder haar tussenkomst geen afspraken tussen de ouders tot stand zullen komen over zowel de zorgregeling als de noodzakelijke geachte hulpverlening. De doelen van de ondertoezichtstelling zijn dan ook het reguleren van de zorgregeling tussen de vader en de kinderen enerzijds en het opstarten van hulpverlening afzonderlijk bij de vader en de moeder thuis en, indien nodig, ook voor de kinderen.
5.5
De raad heeft ter zitting in hoger beroep geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen. De raad heeft geen vertrouwen erin dat partijen zonder tussenkomst van de GI tot afspraken kunnen komen en acht een ondertoezichtstelling van de kinderen noodzakelijk om de zorgregeling tussen de vader en de kinderen goed te laten verlopen en om hulpverlening voor de ouders en de kinderen in te zetten.
5.6
Het hof overweegt als volgt.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is gebleken dat de verhouding tussen de ouders ernstig verstoord is en dat de communicatie tussen hen vanaf hun uiteengaan medio 2016 zeer moeizaam verloopt. De kinderen zijn in februari 2017 onder toezicht gesteld omdat zorgen bestonden over hun opvoedsituatie. De kinderen werden belast met volwassenenproblematiek, ruzies en communicatieproblemen tussen de ouders. Dit leidde bij [kind a] tot internaliserend en bij [kind c] en [kind b] tot externaliserend (probleem)gedrag. Destijds is geprobeerd hulpverlening in het vrijwillig kader in te zetten, maar dit is niet van de grond gekomen vanwege de houding van de vader en het ontbreken van probleembesef aan zijn zijde.
Thans is gebleken dat de communicatie tussen de ouders niet is verbeterd en dat nog steeds ernstige zorgen over de kinderen bestaan. [kind c] heeft problemen met zijn woederegulatie en is volgens de moeder zeer gewelddadig. Hij is onderzocht door Kenter Jeugdzorg, hetgeen heeft geleid tot het advies om hulpverlening voor hem in te zetten in de klas en afzonderlijk bij de vader en de moeder thuis. [kind b] liegt en maakt ruzie met vriendinnen. Zij daagt [kind c] uit, waarop [kind c] fysiek reageert. Daarnaast wil [kind b] graag lief gevonden worden en is zij aanhankelijk en kwetsbaar. [kind a] probeert zich buiten de situatie bij de ouders te houden. Zij gaat haar eigen gang en onttrekt zich aan het gezinsleven. Zij is weinig bij de vader omdat zij zich buitengesloten en genegeerd voelt en zij heeft veel conflicten met de vader.
Waar de moeder de problemen bij de kinderen signaleert, is dit bij de vader niet het geval. Ter zitting in hoger beroep heeft hij desgevraagd verklaard niet in te zien dat de problematische communicatie tussen partijen zijn weerslag op de kinderen heeft. Omdat de GI niet verwacht dat de communicatie tussen partijen in de nabije toekomst zal verbeteren, is zij voornemens hulpverlening op te starten afzonderlijk bij de moeder en bij de vader thuis. Op deze wijze wil de GI de situatie van de kinderen verbeteren zonder dat hiervoor communicatie tussen de ouders noodzakelijk is. De GI heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat de vader reeds te kennen heeft gegeven niet te willen meewerken aan deze door de GI beoogde hulpverlening.
Hiermee is het hof van oordeel dat de zorg die in verband met het wegnemen van de ernstige bedreiging in de ontwikkeling van de kinderen noodzakelijk is, door de ouders op dit moment niet of onvoldoende wordt geaccepteerd. Dat de vader een bepaalde vorm van hulpverlening bij stichting “De Linde” heeft voorgesteld, maakt dit niet anders nu de moeder met deze voorgestelde vorm van hulpverlening niet heeft ingestemd.
Gelet op de belaste voorgeschiedenis en de persoonlijke problematiek van de kinderen in combinatie met de gebrekkige communicatie tussen de ouders en de weigerachtige houding van de vader tegenover de hulpverlening, is het hof met de GI van oordeel dat de gronden voor (verlenging van de) ondertoezichtstelling van de kinderen ten tijde van de bestreden aanwezig waren en thans nog zijn. De stellingen van de man, dat binnen de GI veel wisselingen van gezinsmanagers hebben plaatsgevonden en de communicatie tussen de ouders en de GI stroef verloopt, maken dit, wat daar ook van zij, niet anders Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen.
De GI heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat de doelen van de ondertoezichtstelling thans zijn het reguleren van de zorgregeling tussen de vader en de kinderen enerzijds en het opstarten van hulpverlening afzonderlijk bij de vader en de moeder thuis en, indien nodig, ook voor de kinderen. Indien deze hulpverlening van de grond komt, ontstaat volgens de GI meer zicht op de situatie waarin de kinderen zich bevinden waardoor een verlenging van de ondertoezichtstelling in de toekomst wellicht niet meer nodig is.
5.7
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.R. Sturhoofd, mr. J. Kok en mr. W.K. van Duren, in tegenwoordigheid van mr. A. Paats als griffier en is op 9 oktober 2018 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.