ECLI:NL:GHAMS:2018:3730

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 oktober 2018
Publicatiedatum
17 oktober 2018
Zaaknummer
200.234.832/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van een geschil tussen ouders

In deze zaak gaat het om de ondertoezichtstelling van een minderjarige, [de minderjarige], die is geboren uit de relatie tussen de moeder en de vader. De moeder heeft het gezag over [de minderjarige], die bij haar woont. De ouders hebben een tijdelijke omgangsregeling afgesproken, maar er zijn zorgen over de uitvoering hiervan, vooral door de spanningen tussen de ouders. De kinderrechter heeft op 14 december 2017 de Raad voor de Kinderbescherming verzocht om onderzoek te doen naar de gezagsvoorziening en de omgangsregeling. De moeder is in hoger beroep gekomen tegen de beschikking van de kinderrechter die de ondertoezichtstelling heeft opgelegd, en verzoekt om vernietiging van deze beschikking.

Tijdens de mondelinge behandeling is naar voren gekomen dat de omgangsregeling niet goed verloopt en dat de vader zich niet altijd aan de afspraken houdt. De moeder heeft zorgen over de invloed van de vader op [de minderjarige], vooral gezien zijn verleden met drugs en criminaliteit. De Raad voor de Kinderbescherming heeft echter aangegeven dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is om de ontwikkeling van [de minderjarige] te beschermen, gezien de spanningen tussen de ouders en de impact daarvan op het kind.

Het hof heeft geoordeeld dat de gronden voor de ondertoezichtstelling aanwezig zijn, omdat de ouders niet in staat zijn om een veilige en voorspelbare omgeving voor [de minderjarige] te creëren. De moeder heeft betoogd dat de ondertoezichtstelling niet nodig is, maar het hof is van mening dat de situatie van [de minderjarige] een dergelijke maatregel rechtvaardigt. De bestreden beschikking is dan ook bekrachtigd, en het hof heeft besloten dat de ondertoezichtstelling voor de duur van een jaar gehandhaafd blijft.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.234.832/01
zaaknummer rechtbank: C/15/266731 / JU RK 17-1981
beschikking van de meervoudige kamer van 9 oktober 2018 inzake
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. Z. Sivro te Amsterdam,
en
Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Haarlem,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
- [de minderjarige] (hierna: [de minderjarige] );
- de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio Amsterdam (hierna: de GI).

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland (locatie Haarlem) (hierna: de kinderrechter) van 14 december 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 7 maart 2018 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 14 december 2017.
2.2
De raad heeft op 1 mei 2018 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof is voorts ingekomen een journaalbericht van de zijde van de moeder van 21 maart 2018 met bijlagen, ingekomen op 23 maart 2018.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 7 september 2018 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat en vergezeld door haar vader, de heer [X] ;
- de heer V. Aelbers namens de raad;
- twee medewerkers namens de GI.
2.5
[de vader] (hierna: de vader), die als informant door het hof is opgeroepen, is niet verschenen.

3.De feiten

3.1
Uit de (in 2016 verbroken) relatie van de moeder en de vader is [de minderjarige] geboren [in] 2012. De moeder oefent het gezag uit over [de minderjarige] . De vader heeft [de minderjarige] erkend. [de minderjarige] woont bij de moeder.
3.2
De moeder en de vader hebben een tijdelijke omgangsregeling afgesproken waarbij [de minderjarige] een weekend per twee weken bij de vader is. Zij verblijft dan bij de vader, zijn partner, hun in [maand] 2017 geboren dochtertje en de zoon van de partner van de vader.
3.3
Bij beschikking van 12 april 2017 heeft de kinderrechter de raad verzocht een onderzoek te verrichten met betrekking tot de gezagsvoorziening en de omgangsregeling van [de minderjarige] .
Bij de stukken bevindt zich een rapport van de raad van 25 september 2017.
3.4
Bij beschikking van 27 december 2017 is bepaald dat [de minderjarige] en de vader omgang hebben om de week van vrijdag tot zondag, waarbij de moeder [de minderjarige] op vrijdag tussen 16.00 uur en 16.30 uur brengt naar de vader en de vader haar op zondag tussen 16.00 uur en 16.30 uur terugbrengt naar de moeder. Voorts is er een regeling vastgesteld voor de verdeling van de vakanties en feest- en verjaardagen.
3.5
De GI heeft op 24 mei 2018 aan de moeder een schriftelijke aanwijzing gegeven betreffende de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] . Hierin is opgenomen dat de moeder zich dient te houden aan de omgangsafspraken zoals vastgelegd in de beschikking van 27 december 2017. Blijkens de aanwijzing hebben de ouders afwijkende afspraken gemaakt over het halen en brengen en de plaats van de overdracht.
Bij beschikking van 3 juli 2018 van de kinderrechter is het verzoek van de moeder tot vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing afgewezen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is [de minderjarige] , overeenkomstig het verzoek van de raad, onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 14 december 2017 tot 14 december 2018.
4.2
De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, het inleidend verzoek van de raad alsnog af te wijzen, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof juist zal achten.
4.3
De raad verzoekt de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255, eerste lid, Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.2
De moeder betoogt dat niet aan de gronden van artikel 1:255 lid 1 BW wordt voldaan. Het gaat goed met [de minderjarige] , ook op school. Zij heeft er wel last van dat de omgangsregeling met haar vader niet naar wens verloopt in die zin dat hij al meerdere keren niet is komen opdagen zonder voorafgaand bericht. De moeder kan voorts niet uitsluiten dat de vader onder invloed van drugs is tijdens de omgang; hij weigert – ondanks zijn drugs- en criminaliteitsverleden – een drugstest te doen. Desondanks blijft de moeder de omgang stimuleren, al vergt dat mede door het grievende gedrag van de vader, veel van haar. De slechte communicatie tussen de moeder en de vader is echter onvoldoende grond voor een ondertoezichtstelling, welke maatregel immers een ultimum remedium is. Er hadden eerst minder ingrijpende middelen moeten worden ingezet zoals bemiddeling. De ondertoezichtstelling vergroot de spanningen tussen de moeder en de vader juist. Ter zitting in hoger beroep heeft de moeder toegelicht dat de vader sinds het uitspreken van de ondertoezichtstelling in het geheel niet meer met haar wil communiceren en alle communicatie via de GI wil laten lopen. Daardoor is [de minderjarige] eerder meer dan minder verloren geraakt. De conclusie dient dan ook te zijn dat er geen grond is voor een ondertoezichtstelling, vooral niet voor de duur van een jaar, aldus de moeder.
5.3
De raad stelt dat de gronden voor de ondertoezichtstelling gelegen zijn in de herhaaldelijke belasting van [de minderjarige] met de strijd en spanningen tussen haar ouders, zoals bij de overdracht bij de omgangsregeling. In de herfstvakantie van 2017 is de overdracht dusdanig spanningsvol verlopen dat [de minderjarige] overstuur raakte en in paniek was. Door deze spanningen is de omgang onvoorspelbaar voor [de minderjarige] ; zij wordt daar boos van, gaat schreeuwen, schoppen en slaan. Doordat de ouders hun conflict niet weg kunnen houden van [de minderjarige] , ervaart zij dat haar ouders zowel een bron van veiligheid als van angst zijn. Daarbij leert zij niet adequaat om conflicten op te lossen. Als hierin geen verandering komt, loopt [de minderjarige] kans op het ontwikkelen van ernstige loyaliteitsproblemen.
De raad is van mening dat het traject Ouderschap Blijft aangewezen is, maar tot nu toe is het niet gelukt om dit traject te starten. Ook hulp vanuit het jeugdteam is niet tot stand gekomen omdat de ouders niet open stonden voor een gezamenlijk gesprek. Er is intensievere hulp nodig dan bemiddeling, zoals de moeder stelt, en die zal enige tijd in beslag nemen zodat een duur van de ondertoezichtstelling van twaalf maanden noodzakelijk is.
5.4
De GI heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat [de minderjarige] een veerkrachtig meisje is dat klem zit tussen haar ouders. Over haar hoofd heen wordt er veel strijd geleverd met beschuldigingen, verwijten en gescheld over en weer. Het is de GI nog niet gelukt daarin verbetering te brengen of afspraken te maken met de ouders. Ook is de omgang enige tijd gestagneerd geweest en na het geven van een schriftelijke aanwijzing aan de moeder hervat. Op de dag van de zitting in hoger beroep zou er omgang moeten plaatsvinden, maar ten tijde van de zitting was nog onduidelijk of [de minderjarige] naar de vader zou gaan. De GI heeft de Kindbehartigers ingeschakeld; zij zullen gaan kijken wat [de minderjarige] nodig heeft.
5.5
Het hof stelt vast dat alle betrokkenen het erover eens zijn dat [de minderjarige] onbelast contact moet kunnen hebben met haar beide ouders. Ter zitting in hoger beroep heeft de moeder herhaald dat zij omgang met de vader belangrijk vindt voor [de minderjarige] . Toch was ook op dat moment opnieuw onduidelijk of [de minderjarige] die dag in het kader van de omgangsregeling naar haar vader zou gaan (volgens de moeder onder andere omdat zij de reiskosten ten behoeve van de uitvoering van de omgangsregeling niet kan betalen). Doordat de omgangsregeling niet continu wordt uitgevoerd (door zowel de vader als de moeder), is het contact met de vader niet voorspelbaar voor [de minderjarige] . Terecht heeft de raad in dit verband ter zitting opgemerkt dat een kind van de leeftijd van [de minderjarige] afhankelijk is van haar ouders voor het scheppen van duidelijkheid en voorspelbaarheid. De ouders slagen daar onvoldoende in en lijken niet in te zien welk effect die onzekerheid heeft op [de minderjarige] . Hetzelfde geldt ten aanzien van het effect dat hun conflictueuze relatie heeft op [de minderjarige] . Het wantrouwen en de spanningen waardoor hun verstandhouding wordt gekenmerkt - en die voor [de minderjarige] in ieder geval voelbaar waren tijdens de relatie van de ouders en dat nu zijn bij de overdracht - zijn belastend voor [de minderjarige] en brengen voor haar angst en onzekerheid mee. Nadat de spanningen tussen de ouders escaleerden bij de overdracht in de herfstvakantie van 2017, liet [de minderjarige] boos en agressief gedrag zien. Bij voortduring van deze spanningen moet gevreesd worden dat [de minderjarige] loyaliteitsproblemen ontwikkelt. Het hof heeft er geen vertrouwen in dat deze ontwikkelingsbedreiging in het vrijwillige kader kan worden afgewend, aangezien dergelijke hulpverlening (van het Jeugdteam en Ouderschap Blijft) niet van de grond is gekomen omdat ouders hieraan niet hebben willen meewerken en ook nu in het gedwongen kader nog nauwelijks stappen in de goede richting zijn gezet. Derhalve is het hof van oordeel dat de gronden voor een ondertoezichtstelling ten tijde van de bestreden beschikking en ook thans nog aanwezig zijn.
Het hof zal de ondertoezichtstelling niet in duur bekorten zoals de moeder heeft verzocht aangezien de omgangsregeling en de hulpverlening nog niet goed lopen, er nog geen duidelijke afspraken zijn gemaakt met de ouders en de Kindbehartigers pas net zijn begonnen. De bestreden beschikking zal dan ook worden bekrachtigd.
5.6
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Noord-Holland (locatie Haarlem), afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het openbaar register.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M.C. Louwinger-Rijk, mr. M.C. Schenkeveld en mr. A.P. Vaatstra, in tegenwoordigheid van mr. F.J.E. van Geijn als griffier en is op 9 oktober 2018 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.