In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 9 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot beëindiging van het gezamenlijk gezag over twee minderjarige kinderen, [kind a] en [kind b]. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, had eerder bij de rechtbank Amsterdam verzocht om haar met het eenhoofdig gezag over de kinderen te belasten, maar dit verzoek was afgewezen. De vrouw stelde dat de communicatie tussen haar en de man, verweerder in hoger beroep, ernstig verstoord was, wat volgens haar in het belang van de kinderen noodzakelijk maakte om het gezag te wijzigen. De man daarentegen betwistte dat de kinderen klem of verloren waren geraakt en voerde aan dat hij altijd de relevante toestemming had verleend.
Tijdens de mondelinge behandeling op 29 augustus 2018 is gebleken dat de communicatie tussen de ouders inderdaad problematisch was, maar het hof oordeelde dat dit niet voldoende was om het gezamenlijk gezag te beëindigen. Het hof benadrukte dat gezamenlijk gezag het uitgangspunt is en dat er duidelijke gronden moeten zijn om dit te wijzigen. De vrouw had niet overtuigend aangetoond dat er een onaanvaardbaar risico bestond voor de kinderen. Het hof wees het verzoek van de vrouw af en bekrachtigde de beschikking van de rechtbank, waarbij het hof partijen aanspoorde om hun communicatie te verbeteren in het belang van de kinderen.
De Raad voor de Kinderbescherming had in deze zaak ook een adviserende rol, maar het hof vond geen aanleiding om een raadsonderzoek te verzoeken, aangezien de communicatieproblemen niet zodanig waren dat essentiële beslissingen niet genomen konden worden. De uitspraak benadrukt het belang van goede communicatie tussen ouders in het kader van gezamenlijk gezag en de noodzaak om de belangen van de kinderen voorop te stellen.