ECLI:NL:GHAMS:2018:3727

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 oktober 2018
Publicatiedatum
17 oktober 2018
Zaaknummer
200.230.257/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging zorgregeling in het kader van ondertoezichtstelling van minderjarige kinderen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 9 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de zorgregeling voor de minderjarige kinderen van de ouders, die in 2017 zijn gescheiden. De vader had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Noord-Holland, waarin de zorgregeling was vastgesteld. De kinderen, geboren in 2003, 2007 en 2009, wonen bij de moeder, terwijl de vader verzoekt om een uitbreiding van de zorgregeling. De GI, de gecertificeerde instelling, heeft de zorgregeling gewijzigd, wat leidde tot onvrede bij de vader. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, waaronder de communicatieproblemen tussen de ouders en de impact daarvan op de kinderen. De GI heeft bevestigd dat de zorgregeling inmiddels is uitgebreid, maar de vader wenst verdere uitbreiding. Het hof heeft geoordeeld dat de huidige zorgregeling, waarbij de kinderen om de week op woensdag en in het weekend bij de vader verblijven, in het belang van de kinderen is en heeft deze regeling bevestigd. De beslissing van het hof is genomen met het oog op de stabiliteit en het welzijn van de kinderen, die al eerder onder toezicht waren gesteld vanwege zorgen over hun opvoedsituatie. De ouders zijn geadviseerd om de zorgregeling in onderling overleg te blijven verdelen, waarbij de wensen van de kinderen gerespecteerd dienen te worden.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.230.257/01
zaaknummer rechtbank: C/15/258767 / JU RK 17-778
beschikking van de meervoudige kamer van 9 oktober 2018 inzake
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. V.J.M. Janszen te Haarlem,
en
de gecertificeerde instelling
De Jeugd- & Gezinsbeschermers,
gevestigd te Haarlem,
verweerster in hoger beroep,
hierna: de GI.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
- [de moeder] , wonende te [woonplaats] (hierna te noemen: de moeder), bijgestaan door mr. D. Klein te IJmuiden;
- [A] (hierna te noemen: [kind a] ).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
locatie Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, (hierna te noemen: de kinderrechter) van 20 september 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vader is op 20 december 2017 in hoger beroep gekomen van voornoemde beschikking van 20 september 2017.
2.2
De GI heeft op 16 februari 2018 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof is voorts ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de man van 12 maart 2018 met bijlage, ingekomen op 13 maart 2018.
2.4
De minderjarige [kind a] heeft haar mening per brief, ingekomen bij het hof op 27 juni 2018, kenbaar gemaakt.
2.5
De mondelinge behandeling heeft, gelijktijdig met de mondelinge behandeling in de zaak met zaaknummer 200.238.350/01, op 30 augustus 2018 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de GI, vertegenwoordigd door de twee betrokken gezinsmanagers;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de heer W. Daalderop, namens de raad.

3.De feiten

3.1
Uit het op 4 juli 2017 door echtscheiding ontbonden huwelijk van de vader en de moeder (hierna gezamenlijk: de ouders) zijn, voor zover in hoger beroep van belang, geboren: [kind a] , [in] 2003, [B] (hierna te noemen: [kind b] ), [in] 2007 en [C] (hierna te noemen: [kind c] ), [in] 2009 (hierna gezamenlijk te noemen: de kinderen).
De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over de kinderen. De kinderen wonen bij de moeder.
3.2
Bij beschikking van de kinderrechter van 8 februari 2017 zijn, voor zover in hoger beroep van belang, de kinderen onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 8 februari 2017 tot 8 februari 2018. Deze beschikking is bij beschikking van dit hof van 19 september 2017 bekrachtigd.
De ondertoezichtstelling is bij beschikking van 1 februari 2018 verlengd tot uiterlijk 8 februari 2019. De vader heeft ook van deze beschikking hoger beroep ingesteld, welke zaak (met zaaknummer 200.238.350/01) gelijktijdig met deze zaak wordt behandeld.
3.3
Bij (echtscheidings)beschikking van 15 maart 2017 heeft de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, voor zover in hoger beroep van belang, de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de moeder bepaald. Voorts is de volgende regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna te noemen: zorgregeling) vastgesteld:
  • [kind b] en [kind c] verblijven drie weekenden per maand van vrijdag 19.00 uur tot maandag naar school bij de vader;
  • [kind a] verblijft drie weekenden per maand van vrijdag 19.00 uur tot zondag 19.00 uur bij de vader;
  • [kind a] , [kind b] en [kind c] verblijven elke woensdag na school tot 19.00 uur bij de vader;
  • de vakanties worden in onderling overleg tussen de ouders bij helfte verdeeld.
3.4
Bij tussenbeschikking van 2 juni 2017 heeft de kinderrechter de behandeling van het inleidend verzoek van de GI - de op 15 maart 2017 vastgestelde zorgregeling tussen de vader en de kinderen te wijzigen, in die zin dat de omgang zal worden beperkt tot elke woensdagmiddag na school en een dag per week in het weekend - pro forma aangehouden tot 18 augustus 2017.
4. De omvang van het geschil
4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, met wijziging van voornoemde beschikking van 15 maart 2017, voor de duur van de ondertoezichtstelling van de kinderen, een zorgregeling vastgesteld waarbij zij elke woensdagmiddag na school en gedurende een dag in het weekend bij de vader verblijven, met dien verstande dat aan [kind a] ruimte wordt gegeven haar eigen wensen ten aanzien van de zorgregeling aan te geven en deze worden gerespecteerd. Deze beschikking is gegeven op het daartoe strekkende verzoek van de GI.
4.2
De vader verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, het inleidend verzoek van de GI af te wijzen.
4.3
De GI verzoekt, voor zover het hof begrijpt, met vernietiging van de bestreden beschikking, een zorgregeling vast te stellen die het hof in goede justitie juist acht.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ter beoordeling aan het hof ligt de zorgregeling tussen de vader en de kinderen voor. Ingevolge artikel 1:265g, eerste lid, BW kan de kinderrechter voor de duur van de ondertoezichtstelling op verzoek van de gecertificeerde instelling een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken of een regeling inzake de uitoefening van het recht op omgang vaststellen of wijzigen voor zover dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk is.
5.2
De vader betoogt dat de zorgregeling tussen hem en de kinderen ten onrechte door de GI is gewijzigd. Volgens hem is onduidelijk of onvoldoende gemotiveerd wat de gewijzigde omstandigheden zijn of van welke onjuiste of onvolledige gegevens de rechtbank is uitgegaan, terwijl dit een voorwaarde is voor wijziging van de zorgregeling. Voorts is onduidelijk op grond waarvan de rechtbank heeft geoordeeld dat een beperking van de zorgregeling in het belang van de kinderen noodzakelijk is. Anders dan de GI stelt, is de vader bereid medewerking te verlenen aan de noodzakelijk geachte hulpverlening. Hij wordt hierin echter niet gehoord door de GI althans hem wordt niet de noodzakelijke hulp en begeleiding geboden. De vader heeft al meerdere malen aangegeven graag hulpverlening vanuit stichting “De Linde” te willen. De communicatie tussen de vader en de GI is vanuit beide zijden verstoord en daarnaast is de vader van mening dat de GI de zaken regelmatig overdrijft en/of verdraait.
De zorgregeling is inmiddels weer wat uitgebreid. [kind c] en [kind b] verblijven formeel om de week op woensdagmiddag en het weekend bij de vader. [kind a] komt af en toe. Dit verloopt allemaal goed. In praktijk komen [kind c] en [kind b] op schooldagen elke dag tussen de middag en na schooltijd naar de vader en gaan ze rond etenstijd weer terug naar de moeder. [kind c] zegt het liefst bij de vader te willen wonen en [kind b] twijfelt hierover. De vader heeft ter zitting aangegeven dat hij een zorgregeling verzoekt van 3 weekenden per maand. Het liefst wil hij de volledige zorg over de kinderen hebben, maar dit is in deze procedure niet aan de orde.
5.3
De moeder heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat de zorgregeling tussen de vader en de kinderen inderdaad verloopt zoals de vader omschrijft en dat zij het met deze regeling eens is. De moeder heeft geen problemen ermee dat [kind c] en [kind b] op schooldagen tussen de middag en na schooltijd naar de vader gaan, zolang ze voor het avondeten maar weer terug zijn en laten weten waar zij zijn. De moeder geeft aan zo min mogelijk met de vader te communiceren om discussies en ruzies te voorkomen. Partijen kunnen geen afspraken met elkaar maken, om welke reden de moeder ook achter de ondertoezichtstelling van de kinderen staat. De moeder betwist niet open te staan voor hulpverlening vanuit stichting “De Linde”. Zij heeft enkel geweigerd deel te nemen aan de door de vader voorgestelde wekelijkse familietherapie.
5.4
De GI bevestigt dat de zorgregeling inmiddels is uitgebreid, in die zin dat [kind c] en [kind b] om de week op woensdag en het weekend van vrijdag uit school tot maandag naar school bij de vader verblijven. [kind a] is vrij om het contact met de vader naar wens in te vullen. Hiermee komt de GI sinds januari 2018 ruimschoots tegemoet aan de wensen van de vader met betrekking tot de zorgregeling. Ook vindt regelmatig overleg plaats. De vader geeft telkens aan uitbreiding van de zorgregeling te willen. De GI is van mening dat het niet in het belang van de kinderen is de regeling weer te wijzigen, aangezien zij net gewend zijn aan de huidige regeling. De GI heeft ter zitting in hoger beroep verklaard geen bezwaar te hebben tegen het “informele” verblijf van [kind c] en [kind b] bij de vader op schooldagen, zolang de ouders hiermee zelf ook geen problemen hebben. Voorts geeft de GI aan dat de communicatie tussen de ouders zeer moeizaam verloopt en hierin al meer dan twee jaar geen verbetering heeft plaatsgevonden. Zo was voor het verdelen van de zorg over de kinderen in de zomervakantie van 2018 tussen de ouders nog een schriftelijke aanwijzing van de GI nodig. Omdat de GI niet verwacht dat de communicatie tussen de ouders in de nabije toekomst zal verbeteren, richt zij zich nu vooral op het verbeteren van de situatie van de kinderen zonder dat communicatie tussen de ouders noodzakelijk is. De GI is dan ook voornemens hulpverlening afzonderlijk bij de moeder en de vader thuis op te starten, maar de vader heeft reeds laten weten hieraan niet mee te willen werken. De GI maakt zich zorgen over de kinderen, met name over [kind c] en [kind b] . [kind a] probeert zich buiten de situatie tussen de ouders te houden en gaat haar eigen weg. [kind c] en [kind b] vertonen externaliserend (probleem)gedrag en maken veel ruzie met elkaar. Daarnaast wil [kind b] graag lief gevonden worden, is zij kwetsbaar en vraagt zij om aandacht. Het is in het belang van de kinderen dat duidelijke afspraken bestaan over de zorgregeling, aldus de GI.
5.5
De raad heeft ter zitting in hoger beroep geadviseerd de huidige zorgregeling, waarbij de kinderen om de week op woensdag en gedurende het weekend van vrijdag uit school tot maandag naar school bij de vader verblijven, vast te leggen. Deze regeling is volgens de raad het hoogst haalbare, gelet op de moeizame relatie tussen de ouders.
5.6
Het hof overweegt als volgt.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is gebleken dat de verhouding tussen de ouders ernstig verstoord is en dat de communicatie tussen hen vanaf hun uiteengaan medio 2016 zeer moeizaam verloopt. De kinderen zijn in februari 2017 onder toezicht gesteld vanwege zorgen over hun opvoedsituatie. De kinderen werden belast met volwassenenproblematiek, ruzies en communicatieproblemen tussen de ouders. Zij waren niet in staat afspraken over de zorgregeling te maken, hetgeen onrust en onduidelijkheid bij de kinderen veroorzaakte. Een en ander heeft bij [kind a] geleid tot internaliserend en bij [kind c] en [kind b] tot externaliserend (probleem)gedrag. Ook na de ondertoezichtstelling van de kinderen bleef onrust en onduidelijkheid voor de kinderen bestaan over de zorgregeling en was tussenkomst van de GI nodig om afspraken tussen de ouders over de zorgregeling tot stand te brengen. Tegen deze achtergrond is het hof van oordeel dat de rechtbank de zorgregeling bij de bestreden beschikking terecht en op juiste gronden heeft gewijzigd, nu dit op dat moment in het belang van de kinderen noodzakelijk was.
Thans is gebleken dat, hoewel de communicatie tussen de ouders niet is verbeterd en nog steeds ernstige zorgen over de kinderen bestaan, de zorgregeling tussen de vader en de kinderen in overleg met de GI is uitgebreid ten opzichte van de bij de bestreden beschikking vaststelde zorgregeling. [kind c] en [kind b] verblijven om de week op woensdag na school en het weekend van vrijdag uit school tot maandag naar school bij de vader, en [kind a] is vrij het contact met de vader naar wens in te vullen. Ter zitting in hoger beroep hebben zowel de ouders als de GI verklaard dat deze regeling op zichzelf bezien positief verloopt. Gelet hierop zal het hof deze zorgregeling, conform het advies van raad, in de onderhavige beschikking vastleggen. Gelet op de persoonlijke problematiek van de kinderen in combinatie met de gebrekkige communicatie tussen de ouders acht het hof het, teneinde de rust en duidelijkheid voor de kinderen zoveel mogelijk te waarborgen, niet in hun belang de zorgregeling nader te wijzigen (uit te breiden), zoals door de vader is verzocht.
5.7
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep, en, opnieuw rechtdoende:
stelt, met wijziging van de beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 15 maart 2017 in zoverre, voor de duur van de ondertoezichtstelling van de kinderen, de volgende zorgregeling vast:
de kinderen verblijven bij de vader om de week op woensdagmiddag na school en gedurende het weekend van vrijdag na school tot maandag naar school alsmede de helft van de vakanties, in onderling overleg tussen de ouders te verdelen, waarbij aan [kind a] ruimte wordt gegeven haar eigen wensen ten aanzien van de zorgregeling aan te geven en deze worden gerespecteerd;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.R. Sturhoofd, mr. J. Kok en mr. W.K. van Duren, in tegenwoordigheid van mr. A. Paats als griffier en is op 9 oktober 2018 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.