ECLI:NL:GHAMS:2018:3701

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 oktober 2018
Publicatiedatum
15 oktober 2018
Zaaknummer
23-001824-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak van poging tot woninginbraak

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 10 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder vrijgesproken van meerdere tenlastegelegde feiten, waaronder poging tot woninginbraak. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak. Het hof heeft zich vervolgens gebogen over de feiten die wel in hoger beroep aan de orde kwamen, namelijk twee pogingen tot woninginbraak. De eerste poging vond plaats op 24 januari 2018 in Amsterdam, waar de verdachte samen met een ander probeerde in te breken in een woning. De tweede poging vond plaats op 20 april 2017 in Capelle aan den IJssel, waar de verdachte eveneens samen met een ander probeerde in te breken. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan deze pogingen tot inbraak, maar heeft de verdachte vrijgesproken van een derde feit dat hem ten laste was gelegd. De rechtbank had de verdachte in eerste aanleg veroordeeld tot 28 maanden gevangenisstraf, maar het hof heeft de straf verlaagd naar 20 maanden. Het hof heeft ook de in beslag genomen goederen verbeurd verklaard en een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001824-18
datum uitspraak: 10 oktober 2018
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 8 mei 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-741021-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989,
thans gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Zaanstad te Westzaan.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 4, 5 en 6 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 26 september 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is – voor zover in hoger beroep nog aan de orde – ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 24 januari 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een woning (gelegen aan [adres 1]) weg te nemen een of meer goederen en/of geldbedragen, geheel of ten dele toebehorend aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte en/of zijn mededader(s) en zich daarbij de toegang tot voornoemde woning te verschaffen en/of die/dat weg te nemen goederen en/of geldbedragen onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking, opzettelijk met zijn mededader(s), althans alleen, naar die woning is toegegaan, waarna hij, verdachte en/of zijn mededader(s), althans een of meer van hen, met een breekvoorwerp (met kracht) in/tegen/tussen de deur en/of deurkozijn van voornoemde woning heeft/hebben gewrikt en/of geduwd en/of de deur van voornoemde woning heeft/hebben getracht open te breken;
2.
hij op of omstreeks 20 april 2017 te Capelle aan den IJssel, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening weg te nemen in/uit een woning (gelegen aan de [adres 2]) geheel of ten dele toebehorend aan [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte, en/of zijn mededader(s) en zich daarbij de toegang tot die woning te verschaffen en/of die/dat weg te nemen goed(eren) en/of geldbedrag(en) onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking, opzettelijk met zijn mededader(s), althans alleen, naar die woning is toegegaan, waarna hij, verdachte en/of zijn mededader(s), althans een of meer van hen, een schroef in het slot van de (voor)deur van voornoemde woning heeft/hebben geschroefd en/of met een (breek)voorwerp in/tussen het raam en/of raamkozijn van voornoemde woning heeft/hebben gewrikt;
3.
hij op of omstreeks 11 juli 2017 te Nijkerk, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen in/uit een woning (gelegen aan de [adres 3]) een of meer siera(a)d(en), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 4], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders (waarbij hij, verdachte en/of zijn mededader(s) gebruik heeft/hebben gemaakt van een zogenaamde "babbeltruc").
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof ten aanzien van feit 3 tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Vrijspraak feit 3

De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat kan worden bewezen hetgeen de verdachte onder 3 is ten laste gelegd. Hij heeft daartoe verwezen naar de bewijsmiddelen die de rechtbank ten aanzien van dit feit heeft gebruikt en heeft benadrukt dat de verdachte geen verklaring heeft gegeven voor zijn aanwezigheid op het parkeerterrein bij het wooncomplex van aangeefster rond het tijdstip van het incident, terwijl dat wel schreeuwt om een uitleg.
De verdachte heeft ontkend het onder 3 ten laste gelegde te hebben gepleegd. De raadsvrouw heeft betoogd dat het dossier onvoldoende bewijs bevat voor dit feit, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt als volgt.
Zelfs indien ervan wordt uitgegaan dat de verdachte rond het tijdstip van het onder 3 ten laste gelegde op de parkeerplaats van het wooncomplex van aangeefster aanwezig is geweest, dan kan daaruit nog niet zonder meer worden afgeleid dat het de verdachte is geweest die met een ander in de woning van aangeefster is geweest. Het signalement dat aangeefster van de daders heeft gegeven is onvoldoende onderscheidend om de verdachte op basis daarvan te kunnen veroordelen. Het hof is dan ook, bij gebreke van voldoende andere wettige bewijsmiddelen, van oordeel dat niet kon worden bewezen hetgeen de verdachte onder 3 is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Het hof acht bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 24 januari 2018 te Amsterdam ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning gelegen aan [adres 1] weg te nemen goederen en/of geldbedragen, geheel of ten dele toebehorend aan [slachtoffer 1] en zich daarbij de toegang tot voornoemde woning te verschaffen en die weg te nemen goederen en/of geldbedragen onder hun bereik te brengen door middel van braak, opzettelijk met zijn mededader naar die woning is toegegaan, waarna verdachte en/of zijn mededader met een breekvoorwerp tussen de deur en het deurkozijn van voornoemde woning hebben gewrikt en geduwd en de deur van voornoemde woning heeft/hebben getracht open te breken;
2.
hij op 20 april 2017 te Capelle aan den IJssel ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen uit een woning gelegen aan de [adres 2] toebehorende aan [slachtoffer 2] en zich daarbij de toegang tot die woning te verschaffen en die weg te nemen goed(eren) en/of geldbedrag(en) onder hun bereik te brengen door middel van braak, opzettelijk met zijn mededader naar die woning is toegegaan, waarna hij, verdachte en/of zijn mededader een schroef in het slot van de voordeur van voornoemde woning hebben geschroefd.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Bewijsmiddelen

Ten aanzien van feit 1
Het hof neemt over de bewijsmiddelen zoals vermeld in Bijlage II van het vonnis waarvan beroep onder de nummers 1 tot en met 6.
Ten aanzien van feit 2
Het hof neemt over de bewijsmiddelen zoals vermeld in Bijlage II van het vonnis waarvan beroep onder de nummers 7 tot en met 10.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 en 2 bewezen verklaarde levert telkens op:
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft dan wel het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde veroordeeld tot gevangenisstraf van 28 maanden met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de rechtbank de in beslag genomen goederen onttrokken aan het verkeer.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof voor het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde de ISD-maatregel zal opleggen en de in beslag genomen goederen zal onttrekken aan het verkeer.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich tweemaal met een ander schuldig gemaakt aan poging tot woninginbraak. Dergelijke misdrijven zijn bijzonder ergerlijk omdat zij inbreuk maken op het veiligheidsgevoel van de slachtoffers en hen overlast bezorgen. Met zijn handelen heeft de verdachte blijk gegeven van gebrek aan respect voor de persoonlijke levenssfeer en eigendommen van anderen. Voorts brengen dergelijke feiten in het algemeen gevoelens van onveiligheid in de samenleving teweeg.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 17 september 2018 is hij eerder veelvuldig voor soortgelijke feiten onherroepelijk veroordeeld, hetgeen in zijn nadeel weegt. De verdachte heeft uit eerdere veroordelingen en strafopleggingen kennelijk geen lering getrokken, nu hij opnieuw is aangehouden voor dergelijke delicten.
Het hof stelt vast dat aan de voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van een ISD-maatregel stelt. Uit de documentatie van de verdachte en hetgeen daarover ter terechtzitting in hoger beroep naar voren is gebracht blijkt echter dat de verdachte thans een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 36 maanden uitzit. Het hof acht het niet opportuun om de ISD-maatregel op te leggen als deze pas daarna kan worden geëxecuteerd, nu het hof thans niet kan vaststellen of de verdachte en/of de maatschappij ook over een aantal jaren, na de executie van voornoemde straf, nog gebaat is bij oplegging aan de verdachte van een dergelijke maatregel. Aan de verdachte zal dan ook geen ISD-maatregel worden opgelegd.
Het hof is op grond van de ernst van de feiten en de recidive van de verdachte van oordeel dat met geen andere straf dan een aanzienlijke onvoorwaardelijke gevangenisstraf kan worden volstaan. Het hof acht daarom, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Beslag
De na te melden in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen behoren aan de verdachte toe. Zij zijn tot het begaan van misdrijven als het onder 1 en 2 tenlastegelegde en bewezen verklaarde bestemd. Zij zullen daarom worden verbeurd verklaard.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 214,81, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 36f, 45, 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 4, 5 en 6 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
20 (twintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
nr. 1: 1.00 STK Tas kl: zwart, 5524481;
nr. 2: 1.00 STK Olie WD40, 5524505;
nr. 3: 1.00 STK Sleutel kl: zilver, 5524507;
nr. 4: 5.00 STK Schroef kl: zwart, 5524513;
nr. 5: 1.00 STK Schroevendraaier, 5524482;
nr. 6: 1.00 STK Schroevendraaier, Swiss Tools, 5524486;
nr. 7: 1.00 STK Schroevendraaier, Swiss Tools, 5524489;
nr. 8: 1.00 STK Breekijzer, Gamma, 5524492;
nr. 9: 1.00 STK Bouwmateriaal, kunststof plastic, 5524497;
nr. 10: 1.00 STK Slotentrekker, 5524501;
nr. 11: 1.00 STK Boormachine Makita, 5524502;
nr. 12: 1.00 STK Schroevendraaier Gamma, 5524504;
nr. 13: 1.00 STK Schroef kl: zwart, 5520428.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 214,81 (tweehonderdveertien euro en eenentachtig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2], ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 214,81 (tweehonderdveertien euro en eenentachtig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
4 (vier) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 20 april 2017.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.J.A. Plaisier, mr. S.M.M. Bordenga en mr. J. Piena, in tegenwoordigheid van mr. A.F. van der Heide, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 10 oktober 2018.