ECLI:NL:GHAMS:2018:3700

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 oktober 2018
Publicatiedatum
15 oktober 2018
Zaaknummer
23-002871-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Valse aangifte van mishandeling door verdachte in Zaandijk

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 10 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1969, had op 1 februari 2015 in Zaandijk aangifte gedaan van mishandeling door een persoon genaamd [slachtoffer]. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte wist dat de aangifte vals was, aangezien het bewijs, waaronder camerabeelden, niet bevestigde dat er een strafbaar feit had plaatsgevonden. De verdachte betwistte de valse aangifte, maar het hof oordeelde dat zijn verklaringen niet konden worden onderbouwd door de beschikbare bewijsmiddelen. Het hof vernietigde het vonnis van de eerste aanleg en verklaarde de verdachte schuldig aan het doen van een valse aangifte. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van veertig uren en twintig dagen hechtenis, en moest een schadevergoeding van € 660,00 aan de benadeelde partij betalen, vermeerderd met wettelijke rente. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij de btw niet werd vergoed omdat deze niet was geleden door de verdachte. Het hof benadrukte de ernst van het feit en de gevolgen voor de benadeelde partij, die onterecht als verdachte was behandeld.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002871-16
datum uitspraak: 10 oktober 2018
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 26 juli 2016 in de strafzaak onder parketnummer 15-037021-15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 26 september 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 1 februari 2015 te Zaandijk, gemeente Zaanstad aangifte heeft gedaan dat een strafbaar feit is gepleegd, door [slachtoffer], terzake van mishandeling, wetende dat dat strafbare feit niet is gepleegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof een andere bewijsconstructie hanteert.

Bewijsoverweging

De verdachte betwist dat hij een valse aangifte heeft gedaan en heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat hij weldegelijk door [slachtoffer] bij het tankstation is mishandeld. Volgens de verdachte is [slachtoffer] aldaar tweemaal uit zijn auto gestapt en heeft [slachtoffer] hem bij de tweede keer meermalen tegen zijn borstkas getrapt en met gebalde vuist geslagen. De verdachte erkent dat deze handelingen niet op de camerabeelden zijn te zien. Dat komt volgens hem omdat het geen doorlopende opname is, het beeld van slechte kwaliteit is en de posities van [slachtoffer] en hem daarop niet goed zijn te zien doordat het zicht wordt belemmerd door een pomp.
Uit het proces-verbaal van bevindingen van 11 februari 2015 blijkt dat een verbalisant de camerabeelden waarop het incident bij het tankstation te zien is, heeft bekeken. De camerabeelden betreffen afbeeldingen waar telkens ongeveer twee seconden tussen zit. Niet in discussie is dat het door de verdachte geschetste scenario, namelijk dat [slachtoffer] twee keer uit de auto zou zijn gestapt en de tweede keer geslagen en schopt zou hebben, niet op de camerabeelden te zien is. De stelling van de verdachte dat de camerabeelden onduidelijk zijn en de posities van de verdachte en [slachtoffer] niet goed te zien zijn passeert het hof, nu deze stelling zijn weerlegging vindt in voornoemd proces-verbaal van bevindingen, waarin op geen enkel moment door de verbalisant is gerelateerd dat de beelden of de posities onduidelijk zijn. Ook de stelling dat het slaan en schoppen dan in de periode van de 2 seconden die telkens tussen de beelden zit moet hebben plaatsgevonden wordt verworpen nu blijkens dat proces-verbaal op geen enkel beeld ook maar enige slaande of schoppende beweging te zien is, of aanstalten daartoe. De ruimte van 2 seconden tussen de beelden is zo kort dat het uiterst onaannemelijk is dat van het gestelde geweld, te weten meerdere schoppen en klappen, in het geheel niets zou zijn waar te nemen. Het verweer van de verdachte faalt.

Bewezenverklaring

Het hof acht bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 1 februari 2015 te Zaandijk, gemeente Zaanstad, aangifte heeft gedaan dat een strafbaar feit is gepleegd door [slachtoffer] ter zake van mishandeling, wetende dat dat strafbare feit niet is gepleegd.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de hieronder weergegeven bewijsmiddelen zijn vervat.

Bewijsmiddelen

1. Een proces-verbaal van aangifte door J.E. [verdachte] met nummer PL1100-2015027976-1 van 1 februari 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [naam 1] (dossierpagina’s 14-16).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 1 februari 2015 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van
de verdachte:
Ik doe aangifte van mishandeling. Het geweld dat op mij werd uitgeoefend veroorzaakte
pijn. Ik was op 1 februari 2015 aan het tanken bij Tango in Wormerveer. Ik zag dat een
witte bestelbus vlak achter mijn auto tot stilstand kwam. Ik zag dat de bestuurder uitstapte
en naar mij toe kwam. Ik hoorde hem zeggen: "Wat sta je toch te trutten, ik heb haast". Ik
zei: "U bent bijna aan de beurt, ik ben bijna klaar met tanken, als u even rustig blijft". Ik
zag dat hij weer in de auto stapte. Ik zag dat hij weer uit de auto stapte en op mij af kwam lopen. Ik hoorde hem schreeuwen: "En nu oprotten". Ik voelde dat hij mij met beide benen begon te trappen, dit deed hij kennelijk met kracht. Hij trapte tegen mijn borstkas, dit deed pijn. Ik voelde dat hij mij sloeg met zowel zijn linker- als rechterhand, met een gebalde vuist tegen mijn borstkas. Ook dit deed pijn.
2. Een proces-verbaal van verhoor verdachte [slachtoffer] met nummer PL1100-2015027976-5 van 1 februari 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [naam 2] (dossierpagina’s 19-21).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 1 februari 2015 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van
[slachtoffer]:
Ik heb de aangever (het hof begrijpt gelet op de overige bewijsmiddelen: de verdachte) vandaag met geen vinger aangeraakt. Het is dus niet juist dat ik hem tegen zijn borstkas heb getrapt en geslagen of tegen zijn benen heb getrapt.
3. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1100-2015035177-3 van 11 februari 2015 in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [naam 2] (dossierpagina’s 6-8).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
mededeling van verbalisant:
Ik heb onderzoek gedaan naar de camerabeelden die door tankstation Tango te
Wormerveer beschikbaar zijn gesteld voor het onderzoek naar de mishandeling die daar
op 1 februari 2015 zou zijn gepleegd. Op de beelden is te zien dat de camera staat gericht
op een van de pompen. De beelden betreffen geen doorlopende bewegende beelden, maar
foto-afbeeldingen waartussen telkens ongeveer twee seconden zitten.
Op de beelden is te zien dat op 1 februari 2015 omstreeks 13:11:51 uur een blauwkleurige
Hyundai Tucson het terrein van tankstation Tango op komt rijden en tot stilstand komt
naast een brandstofpomp. Ik zag dat de bestuurder van de Hyundai, kennelijk aangever
[verdachte], uitstapt en gaat tanken. Ik zag dat omstreeks 13:12:36 uur een witte Opel
bestelbus het terrein van tankstation Tango op komt rijden. Ik zag dat de bestelbus tot
stilstand komt, een aantal meters bij de Hyundai vandaan. Ik zag dat omstreeks 13:13:38
uur de bestelbus verder oprijdt en vlak achter de Hyundai tot stilstand komt. Op dat
moment is [verdachte] nog steeds aan het tanken. Ik zag [verdachte] omstreeks 13:15:28 uur terug
in zijn voertuig stappen. Kennelijk start hij de motor; te zien is dat de verlichting van het
voertuig gaat branden. Op datzelfde moment rijdt de bestelbus verder richting de
achterkant van de Hyundai. Ik zag op een beeld later, omstreeks 13:15:32 uur, dat de
Hyundai een aantal centimeter naar achteren is verplaatst, in de richting van de voorzijde
van de bestelbus. Ik zag dat [verdachte] omstreeks 13:15:41 uur uit zijn voertuig stapt, en in de richting van de bestuurder van de bestelbus loopt die nog in het voertuig zit. Te zien is dat [slachtoffer] nog niet uit zijn voertuig is gestapt. Ik zag omstreeks 13:16:04 uur [verdachte] teruglopen naar zijn voertuig. Hij opende de portier aan de bestuurderszijde. [verdachte] blijft staan en ik zag dat [slachtoffer] uit zijn voertuig stapt en in de richting van [verdachte] loopt. Ik zag [slachtoffer] omstreeks 13:16:18 uur naast [verdachte] staan. Ik zag dat [verdachte] omstreeks 13:16:20 uur weer de portier van zijn deur opent, en omstreeks 13:16:22 uur in zijn voertuig stapt. Omstreeks 13:16:23 uur zit [verdachte] in zijn voertuig met de portier aan de bestuurderszijde dicht. Ik zag dat [verdachte] in zijn voertuig wegreed. Ik zag
dat [slachtoffer] terugloopt naar zijn voertuig, instapt en oprijdt om tot stilstand te komen naast de pomp.
Te zien is dat [slachtoffer] één keer uit zijn voertuig stapt, niet twee keer, in het bijzijn van
[verdachte]. Niet is te zien dat [slachtoffer] trappende of slaande bewegingen maakt naar [verdachte].
Ondanks dat er steeds twee seconden tussen de beelden zitten, is op geen van de
afbeeldingen te zien dat schoppende of slaande bewegingen worden gemaakt, of
aanstalten daartoe.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
aangifte doen dat een strafbaar feit gepleegd is, wetende dat het niet gepleegd is.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een geldboete van € 210,00, subsidiair 4 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft een valse aangifte van mishandeling gedaan. Door aldus te handelen heeft hij de politie misleid en nodeloos beslag gelegd op opsporingscapaciteit. Reeds hierom betreft het een ernstig feit. Daarnaast kunnen feiten als het onderhavige waarbij iemand valselijk wordt beschuldigd, schade en leed aan de beschuldigde toebrengen. Dat is in het onderhavige geval ook zo geweest. [slachtoffer] is aangehouden, enkele uren op het politiebureau ingesloten en verhoord als verdachte. Het hof is van mening dat de verdachte door zijn handelen aan de belangen van [slachtoffer] geheel is voorbij gegaan en rekent hem dat zeer zwaar aan. Het hof ziet, anders dan de advocaat-generaal, geen aanleiding om een geldboete op te leggen, zelfs indien rekening wordt gehouden met de ouderdom van het feit nu het hof deze strafmodaliteit niet passend vindt gelet op de ernst van het feit.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 17 september 2018 is hij niet eerder voor soortgelijke feiten strafrechtelijk veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 699,60, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag is als volgt samengesteld:
  • 6 niet gewerkte uren door de benadeelde partij op 1 februari 2015 € 330,00
  • 6 niet gewerkte uren door een door de benadeelde partij ingehuurde zzp-er
op 1 februari 2015 € 330,00
----------- +
subtotaal € 660,00
te vermeerderen met 6% btw € 39,60
----------- +
totaal € 699,60
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 660,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 660,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Ten aanzien van de gevorderde btw is het hof van oordeel dat deze post niet voor vergoeding in aanmerking komt, nu de verdachte de btw niet hoeft af te dragen omdat de uren niet zijn gewerkt. De benadeelde partij heeft daarom die schade niet geleden. De verdachte is in zoverre niet tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering voor dat deel zal worden afgewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 22c, 22d, 36f, 63 en 188 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 660,00 (zeshonderdzestig euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 660,00 (zeshonderdzestig euro) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
13 (dertien) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 1 februari 2015.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J. Piena, mr. M.J.A. Plaisier en mr. S.M.M. Bordenga, in tegenwoordigheid van mr. A.F. van der Heide, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 10 oktober 2018.