Uitspraak
mr. W.H. Hogerzeil, kantoorhoudende te Amsterdam,
mr. G.J. Heussenen
mr. D.F.L. van der Hout, beiden kantoorhoudende te Baarn.
1.Het verloop van het geding
2.De feiten
“het inbrengen van deze stukken in dit stadium van de adviesaanvraag”.Voorts heeft hij in die brief onder meer vraagtekens gezet bij de totstandkoming van het BMC-rapport.
“tenzij deze week alsnog de gevraagde gegevens worden aangeleverd en de GMR in deze gegevens aanleiding ziet op het negatieve advies terug te komen”.
Informatie” het volgende vermeld:
3.De gronden van de beslissing
governanceen het beleid van de Stichting, in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen de arbeidsrechtelijke procedure tot ontslag van de bestuurder door te zetten. Hierbij neemt de Ondernemingskamer in aanmerking dat door de GMR niet althans onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat door het niet of niet geheel volgen van het advies de belangen van de scholen of van de medezeggenschapsraden ernstig zijn geschaad. Aan de GMR kan worden toegegeven dat het besluit tot onrust in diverse geledingen van de Stichting heeft geleid, en dat het primaire proces daarvan nadeel heeft ondervonden, maar daar staat tegenover dat handhaving van [A] in diens functie de verstoorde verhoudingen binnen de Stichting zo mogelijk nog verder zou ontwrichten, met alle schade van dien voor de Stichting en de door haar in stand gehouden scholen.