ECLI:NL:GHAMS:2018:3652

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 oktober 2018
Publicatiedatum
11 oktober 2018
Zaaknummer
23-000186-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake diefstal in vereniging te Amsterdam

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 9 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 19 januari 2018 was gewezen. De verdachte, geboren in Marokko in 1999 en thans zonder bekende woon- of verblijfplaats, was beschuldigd van diefstal in vereniging. De tenlastelegging betrof een incident op 7 oktober 2017, waarbij de verdachte samen met anderen een rugtas heeft weggenomen die toebehoorde aan een slachtoffer.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 25 september 2018 heeft de verdediging aangevoerd dat er sprake was van stelselmatige observatie zonder een daartoe strekkend bevel, wat zou moeten leiden tot bewijsuitsluiting. Het hof oordeelde echter dat de observaties niet als stelselmatig konden worden gekwalificeerd, aangezien deze slechts enkele uren duurden en plaatsvonden op de openbare weg. Het hof verwierp het verweer en achtte de verdachte wettig en overtuigend schuldig aan de diefstal.

Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter en legde de verdachte een gevangenisstraf van 30 dagen op, met aftrek van voorarrest. Het hof overwoog dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan zakkenrollerij in het centrum van Amsterdam, wat een veelvoorkomend probleem is en daarom streng bestraft dient te worden. De verdachte had geen respect voor andermans eigendommen en handelde met financieel gewin in gedachten. Gezien de omstandigheden van de zaak en de persoonlijke situatie van de verdachte, werd een vrijheidsbenemende straf passend geacht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000186-18
datum uitspraak: 9 oktober 2018
VERSTEK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 19 januari 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-684439-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedatum] 1999,
thans zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 25 september 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 7 oktober 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een (rug)zak/tas , in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Bewijsoverweging

Door de verdediging is bij appelschriftuur aangevoerd dat er sprake is geweest van stelselmatige observatie zonder een daartoe strekkend bevel. Bewijsuitsluiting dient hiervan het gevolg te zijn, aldus de appelschriftuur.
Naar het oordeel van het hof is in het onderhavige geval geen sprake geweest van een stelselmatige observatie van de verdachte in de zin van artikel 126g van het Wetboek van Strafvordering. Uit het dossier blijkt dat de verdachte gedurende enkele uren, verdeeld over twee dagen, is geobserveerd. Deze observaties hebben steeds plaatsgevonden terwijl de verdachte zich op de openbare weg bevond.
Deze observaties waren gelet op de duur, de intensiteit, de plaats, het doel van de waarnemingen en de wijze waarop deze hebben plaatsgevonden, niet geschikt om een min of meer volledig beeld van bepaalde aspecten van het leven van de verdachte te verkrijgen. Gelet daarop kan de met het observeren samenhangende inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de verdachte als zo beperkt worden beschouwd dat de algemene taakomschrijving van opsporingsambtenaren, neergelegd in artikel 3 van de Politiewet 1993 en artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering, daarvoor voldoende legitimatie biedt. Het verweer wordt dan ook verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 7 oktober 2017 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een rugtas, toebehorende aan [slachtoffer].
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 dagen, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich in een openbare gelegenheid in het centrum van Amsterdam schuldig gemaakt aan – kort gezegd – zakkenrollerij. De verdachten, die gedurende enkele uren door de politie zijn gevolgd, hebben het feit niet in een impuls, maar op tamelijk geraffineerde wijze gepleegd. De verdachte heeft kennelijk gehandeld met het oog op financieel gewin voor zichzelf en zijn mededader, en heeft getoond geen respect te hebben voor andermans eigendommen. Met name in de stad Amsterdam is zakkenrollerij een veelvoorkomend probleem, zodat het plegen daarvan – uit het oogpunt van generale preventie – streng bestraft dient te worden.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 13 september 2018 is hij niet eerder in Nederland strafrechtelijk veroordeeld, zodat hij als zogeheten ‘
first offender’wordt beschouwd.
Gelet op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde feit is begaan en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte – waaronder de omstandigheid dat hij geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland heeft – komt oplegging van een andere, niet vrijheidsbenemende straf, niet in aanmerking.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op artikel 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
30 (dertig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C.N. Dalebout, mr. S.M.M. Bordenga en mr. A. Dantuma-Hieronymus in tegenwoordigheid van A. Ivanov, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 9 oktober 2018.
Mr. A. Dantuma-Hieronymus is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[…]
.