ECLI:NL:GHAMS:2018:3642

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 oktober 2018
Publicatiedatum
10 oktober 2018
Zaaknummer
23-004350-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake diefstal van een krat Grolsch bier en een Apple iPhone 7 Plus

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 9 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in Turkije in 1970, was in eerste aanleg veroordeeld voor diefstal van een krat Grolsch bier en een Apple iPhone 7 Plus. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, waarbij het hof tot een andere bewezenverklaring kwam dan de politierechter. De verdachte werd vrijgesproken van de diefstal van het krat Grolsch bier, omdat er twijfel bestond over de kwaliteit van de herkenning door de verbalisant. Het hof oordeelde dat de bewijswaarde van de herkenning niet doorslaggevend was, gezien de onduidelijkheid in de bewijsvoering.

Het hof achtte echter wel bewezen dat de verdachte op 3 oktober 2017 te Haarlem een Apple iPhone 7 Plus had gestolen, toebehorende aan een ander. De verdachte werd als strafbaar beschouwd en de strafbaarheid werd niet uitgesloten door enige omstandigheid. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier weken, en de advocaat-generaal had dezelfde straf geëist. Het hof oordeelde dat gezien de ernst van het feit en het strafblad van de verdachte, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend was. De verdachte had een delict patroon ten aanzien van vermogensdelicten en stond niet open voor reclassering. Het hof legde een gevangenisstraf van vier weken op, met aftrek van het voorarrest, en verklaarde dat de tijd in voorarrest in mindering zou worden gebracht op de opgelegde straf.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-004350-17
Datum uitspraak: 9 oktober 2018
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 7 december 2017 in de strafzaak onder parketnummer 15-195475-17 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Turkije) op [geboortedatum] 1970,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 25 september 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 12 augustus 2017 te Haarlem, althans in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een krat Grolsch bier, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan de Albert Heijn, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
2:
hij op of omstreeks 3 oktober 2017 te Haarlem, althans in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een Apple Iphone 7 plus, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Vrijspraak ten aanzien van feit 1

De advocaat-generaal en de raadsman hebben zich beiden op het standpunt gesteld dat de verdachte van feit 1 dient te worden vrijgesproken. Zij hebben ter toelichting op dat standpunt betoogd dat twijfel kan bestaan over de kwaliteit van de herkenning zoals deze is gedaan door de verbalisant [verbalisant].
Het hof stelt voorop dat aan de mededelingen van een politieambtenaar gedaan in een proces-verbaal over hetgeen hij in het kader van de opsporing heeft waargenomen en ondervonden een sterke bewijskracht toekomt. Dit uitgangspunt is neergelegd in artikel 344, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. Dat neemt niet weg dat de bewijswaarde van de inhoud van zo’n proces-verbaal pas in samenhang met de inhoud van het overige gepresenteerde bewijs kan worden beoordeeld.
In dit verband overweegt het hof als volgt.
Uit het aangifteformulier van 14 augustus 2017 volgt dat een kassamedewerker van Albert Heijn, filiaal [adres 2] in Haarlem, te weten [naam 1], op 12 augustus 2017 heeft gezien dat de verdachte een krat Grolsch bier heeft gestolen. Voorts volgt uit dit aangifteformulier dat de aangever [naam 2] de verdachte op 13 augustus 2017 heeft aangehouden. Uit voornoemd aangifteformulier volgt niet dat [naam 2] de diefstal zelf heeft waargenomen. Wel wordt hierin verwezen naar een landelijk aangifteformulier winkeldiefstal van 13 augustus 2017, waarin is opgenomen: “Op 12 augustus 2017 zag ik, [naam 2], dat een persoon een kratje Grolsch onrechtmatig uit de winkel gehaald heeft. Ik zag dat deze persoon, zonder het goed te hebben betaald de zaak verliet.”
In het dossier bevindt zich tevens een proces-verbaal van bevindingen, gedateerd 4 oktober 2017, waarin verbalisant [verbalisant] verklaart: “Ik had van de hulpofficier van justitie [hulpofficier] de opdracht gekregen om de videobeelden te bekijken en om vast te stellen of ik verdachte [verdachte] met zekerheid kon herkennen op de videobeelden. Ik, verbalisant [verbalisant], ben na het uitkijken van de videobeelden tot de conclusie gekomen dat ik [verdachte] met zekerheid kan herkennen. Ik herken [verdachte] op de camerabeelden, omdat ik op woensdag 4 oktober 2017, omstreeks 13.15 uur een verdachte verhoor van verdachte [verdachte] had afgenomen.”
Het hof acht de verbinding die in het dossier wordt gelegd tussen de gebeurtenissen van 12 augustus 2017 en 13 augustus 2017 impliciet en onduidelijk. In dat licht kan niet langer doorslaggevende betekenis voor de bewijsvoering worden toegekend aan de door [verbalisant] gerelateerde herkenning.
Bij die stand van zaken dient de verdachte te worden vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde. De overige door de raadsman gevoerde verweren, die onder meer zien op de bewijsverkrijging, behoeven daarom geen bespreking.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2:
hij op 3 oktober 2017 te Haarlem, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een Apple Iphone 7 plus, toebehorende aan [slachtoffer].
Hetgeen onder 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
diefstal.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier weken, met aftrek van het voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier weken met aftrek van het voorarrest.
De raadsman heeft verzocht de verdachte een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf op te leggen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een diefstal van een waardevol goed, namelijk een Apple iPhone 7 Plus. Diefstal is een ergerlijk feit, dat in het algemeen naast financiële schade ook hinder en overlast voor de gedupeerde veroorzaakt. Het hof rekent het de verdachte aan dat de diefstal heeft plaatsgevonden in de besloten werkomgeving van het slachtoffer, een ruimte waar zij zich veilig dient te kunnen voelen.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 13 september 2018 is hij eerder veelvuldig ter zake van vermogensdelicten onherroepelijk veroordeeld, hetgeen in zijn nadeel weegt.
Het hof heeft kennis genomen van het reclasseringsadvies van Palier van 1 december 2017, opgemaakt door reclasseringswerker [reclasseringswerker]. Daaruit volgt dat de verdachte veelvuldig met justitie in aanraking is geweest, er een delict patroon ten aanzien van vermogensdelicten is en de verdachte niet openstaat voor interventies vanuit de reclassering. De reclassering heeft de oplegging van een onvoorwaardelijke straf geadviseerd.
Gelet op de ernst van het feit en het strafblad van de verdachte is het hof van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Voor een (deels) voorwaardelijke straf is te minder plaats nu de reclassering geen aanknopingspunten ziet de verdachte te begeleiden. Het hof acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) weken.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C.N. Dalebout, mr. R.M. Steinhaus en mr. A. Dantuma-Hieronymus, in tegenwoordigheid van S. Vriend, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
9 oktober 2018.
Mr. A. Dantuma-Hieronymus is buiten staat dit arrest te ondertekenen.