ECLI:NL:GHAMS:2018:3631

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 oktober 2018
Publicatiedatum
8 oktober 2018
Zaaknummer
200.224.321/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale rechtsmacht en echtscheiding tussen Nederlandse en Poolse rechtbanken

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam is behandeld, gaat het om een hoger beroep van een man tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam, waarin de echtscheiding tussen hem en zijn vrouw werd uitgesproken. De man, die in Nederland woont, heeft op 5 september 2017 hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van 7 juni 2017. De vrouw heeft op haar beurt een verweerschrift ingediend en verzocht om de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep. De mondelinge behandeling vond plaats op 4 april 2018, waarbij beide partijen werden bijgestaan door hun advocaten en tolken. De man heeft in Polen een echtscheidingsverzoek ingediend, dat eerder aanhangig was dan de procedure in Nederland. Het hof heeft de vraag of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft in deze zaak aan de orde gesteld, gezien de eerdere uitspraak van de Poolse rechtbank die zich bevoegd heeft verklaard. Het hof heeft besloten de zaak te verwijzen naar de arrondissementsrechtbank in Gorzów Wielkopolski, Polen, en de uitspraak over de hoofdverblijfplaats van de kinderen en de kinderalimentatie aan te houden totdat de bevoegdheid van de Poolse rechter vaststaat. De beslissing is op 2 oktober 2018 uitgesproken door een meervoudige kamer van het hof.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie -en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.224.321/01
zaaknummer rechtbank: C/13/618652 / FA RK 16-7722
beschikking van de meervoudige kamer van 2 oktober 2018 inzake
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. E. Kocabas-Güler te Zoetermeer,
en
[de vrouw] ,
blijkens het uittreksel van de huwelijksakte: [de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M.B. Chylinska te Haarlem.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 7 juni 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De man is op 5 september 2017 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 7 juni 2017.
2.2
De vrouw heeft op 13 november 2017 een verweerschrift ingediend.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 4 april 2018 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de man, bijgestaan door mr. T. Kocabas, kantoorgenoot van mr. E. Kocabas-Güler. Voor de man is mevrouw I. Tomesen opgetreden als beëdigd tolk in de Poolse taal;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat. Voor de vrouw is mevrouw E. Wójcicka opgetreden als beëdigd tolk in de Poolse taal;
- de heer A. Witting, vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, regio Amsterdam Gooi en Vecht, locatie Amsterdam (hierna: de raad).
2.4
Zoals afgesproken bij de behandeling ter zitting heeft de man bij V-formulier van
13 april 2018 het hof nader bericht en bij V-formulier van 30 april 2018 nadere stukken aan het hof gezonden.

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
Partijen zijn [in] 2007 gehuwd in [plaats] , Polen. Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de echtscheiding uitgesproken. Deze is nog niet ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.3
Partijen zijn de ouders van:
- [A] , geboren [in] 2007 te [geboorteplaats] , Polen (hierna:
[kind a] ) en
- [B] , geboren [in] 2010 te [geboorteplaats] (hierna: [kind b] ), (hierna ook: de kinderen).
Partijen zijn in 2007 in Nederland gaan wonen. Partijen hebben beide de Poolse nationaliteit.
3.4
Bij beslissing van de arrondissementsrechtbank in Gorzów Wielkopolski (Polen) van
23 februari 2017 heeft, voor zover hier van belang, genoemde rechtbank zich bevoegd verklaard om kennis te nemen van het echtscheidingsverzoek van de man van 21 september 2016.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, de echtscheiding uitgesproken tussen partijen, de hoofdverblijfplaats van de kinderen bepaald bij de vrouw en een door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen (hierna ook: kinderalimentatie) vastgesteld van € 195,50 per kind per maand met ingang van 1 november 2016.
4.2
De man verzoekt de bestreden beschikking nietig te verklaren, althans een zodanige beschikking af te geven als het hof juist acht met veroordeling van de vrouw in de proceskosten.
4.3
De vrouw verzoekt de man in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren dan wel het hoger beroep van de man af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Aan de orde is in de eerste plaats de vraag of de Nederlandse rechter in de onderhavige zaak rechtsmacht toekomt.
5.2
De man stelt zich op het standpunt dat sprake is van litispendentie, aangezien hij op
21 september 2016 een echtscheidingsverzoek in Polen heeft ingediend waarmee de vrouw bekend was. De vrouw heeft vervolgens op 14 november 2016 een echtscheidingsverzoek ingediend bij de rechtbank te Amsterdam. Volgens de man had de Nederlandse rechter zich onbevoegd moeten verklaren, dan wel de zaak aan moeten houden totdat de bevoegdheid van de Poolse rechter vaststaat, op de grond dat de procedure in Polen eerder is begonnen. Inmiddels heeft de Poolse rechter een uitspraak gedaan en staat diens bevoegdheid vast gelet op de uitspraak van de rechtbank in Gorzów Wielkopolski van 23 februari 2017, aldus de man.
5.3
De vrouw stelt zich op het standpunt dat zij goede redenen had om op 14 november 2016 een echtscheidingsverzoek in te dienen bij de rechtbank te Amsterdam. Uit telefonisch contact met de Poolse rechtbank had zij immers begrepen dat het verzoek van de man niet in behandeling zou worden genomen omdat de man zijn gewone verblijfplaats in Nederland heeft.
5.4
Het hof heeft partijen tijdens de mondelinge behandeling van 4 april 2018 verzocht om informatie te verstrekken over de onherroepelijkheid van de uitspraak van 23 februari 2017 voor wat betreft de beslissing over de bevoegdheid van de arrondissementsrechtbank in Gorzów Wielkopolski. Bij V-formulier van 30 april 2018 heeft de man de betekening van de uitspraak van de rechtbank in Gorzów Wielkopolski van 23 februari 2017 alsmede een vertaling in het Nederlands overgelegd.
5.5
Het hof overweegt als volgt.
5.5.1.
Ten aanzien van het verzoek tot echtscheiding
In de onderhavige zaak is zowel een procedure in Polen aanhangig als in Nederland. Tussen partijen is niet in geschil dat de procedure in Polen eerder aanhangig is gemaakt dan die in Nederland. Artikel 19 lid 1 van de Verordening van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid (hierna: Verordening Brussel II-bis) bepaalt - samengevat - dat wanneer bij gerechten van verschillende lidstaten procedures tot echtscheiding aanhangig zijn, het gerecht waarbij de zaak het laatste is aangebracht, de uitspraak ambtshalve aanhoudt totdat de bevoegdheid van het gerecht waarbij de zaak het eerst is aangebracht, vaststaat.
Uit de hiervoor onder 3.4 vermelde uitspraak van de arrondissementsrechtbank in Gorzów Wielkopolski (Polen) van 23 februari 2017, die blijkens het eveneens overgelegde betekeningsdocument van 19 april 2018 op 28 maart 2018 onherroepelijk is geworden, blijkt dat de Poolse rechter zich bevoegd heeft verklaard kennis te nemen van het echtscheidingsverzoek. Op grond van het bepaalde in artikel 19 lid 3 Verordening Brussel II-bis zal het hof de zaak naar de arrondissementsrechtbank in Gorzów Wielkopolski, Polen verwijzen.
5.5.2.
Ten aanzien van het verzoek van de vrouw de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij haar te bepalen, en het – voor het eerst in hoger beroep gedane -– tegenverzoek van de man om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem te bepalen
Gelet op de door de man in het geding gebrachte vertaling van zijn verzoekschrift en van de uitspraak van 23 februari 2017 heeft de man bij de arrondissementsrechtbank in Gorzów Wielkopolski verzoeken gedaan met betrekking tot het ouderlijk gezag, het vaststellen van de hoofdverblijfplaats van de kinderen en de kinderalimentatie. De vrouw heeft op haar beurt verzocht een omgangsregeling vast te leggen. Het hof begrijpt dat in de Poolse procedure tussen partijen nog verschil van mening bestaat over de kinderalimentatie en de omgangsregeling.
Uit de uitspraak van 23 februari 2017 blijkt niet zonder meer dat de Poolse rechter zich bevoegd acht ook kennis te nemen van het verzoek van de man ten aanzien van de hoofdverblijfplaats van de kinderen. Dat verzoek betreft de ‘ouderlijke verantwoordelijkheid’ voor de kinderen als bedoeld in art. 2, aanhef en onder 7, in verbinding met art. 8, lid 1 Verordening Brussel II-bis. Het hof zal een beslissing op dit punt op grond van art. 19, lid 2 Verordening Brussel II-bis aanhouden totdat de bevoegdheid van de Poolse rechter, waarbij de zaak het eerst is aangebracht, vaststaat. Het hof verzoekt de arrondissementsrechtbank in Gorzów Wielkopolski zich op dit punt nader – en uitdrukkelijk – uit te laten, met inachtneming van art. 8, lid 1 en 12, lid 1 van de Verordening Brussel II-bis
5.5.3.Ten aanzien van het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen
Het verzoek betreft een onderhoudsverplichting als bedoeld in art. 1, lid 1, in verbinding met art. 3, aanhef en onder a en b van de Verordening (EG) van de Raad van 18 december 2008 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijk recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen, en de samenwerking op het gebied van onderhoudsverplichtingen (hierna: de Alimentatieverordening). Ook voor dit verzoek geldt dat uit de uitspraak van 23 februari 2017 niet zonder meer blijkt dat de Poolse rechter zich bevoegd acht daarvan kennis te nemen. Het hof zal een beslissing op dit punt op grond van art. 12, lid 1 van de Alimentatieverordening aanhouden totdat de bevoegdheid van de Poolse rechter, waarbij de zaak het eerst is aangebracht, vaststaat. Het hof verzoekt de arrondissementsrechtbank in Gorzów Wielkopolski zich op dit punt nader – en uitdrukkelijk – uit te laten, met inachtneming van de artikelen 3 en 5 van de Alimentatieverordening.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep voor zover daarbij de echtscheiding tussen partijen is uitgesproken en, in zoverre opnieuw rechtdoende:
verwijst partijen ten aanzien van het verzoek tot echtscheiding naar de arrondissementsrechtbank in Gorzów Wielkopolski, Polen;
houdt de uitspraak ten aanzien van de verzoeken die zien op de hoofdverblijfplaats van de kinderen en de bijdrage in de kosten van hun verzorging en opvoeding aan totdat de bevoegdheid van de Poolse rechter vaststaat;
houdt de behandeling van de zaak
pro formaaan tot 31 maart 2019; partijen dienen zich vóór deze datum uit te laten over de in rechtsoverwegingen 5.5.2. en 5.5.3 genoemde punten;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.C. Schenkeveld, mr. A.N. van de Beek en
Mr. M. Groenleer, in tegenwoordigheid van mr. V.A.M. Willemsen als griffier en is op
2 oktober 2018 uitgesproken in het openbaar door de oudste raadsheer.