ECLI:NL:GHAMS:2018:3622

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 september 2018
Publicatiedatum
8 oktober 2018
Zaaknummer
200.228.052/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag curator en beëindiging curatorschap met betrekking tot een persoon met een verstandelijke beperking

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 25 september 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het curatorschap van [A], die lijdt aan een verstandelijke beperking. Appellante, de moeder van [A], was sinds 1997 curator en verzocht de bestreden beschikking van de kantonrechter te vernietigen, die had besloten het curatorschap te beëindigen en een bewind en mentorschap in te stellen. Het hof heeft de feiten en het verloop van het geding in eerste aanleg in overweging genomen, waarbij het hof verwijst naar de beschikking van de kantonrechter van 17 augustus 2017. Appellante kwam in hoger beroep op 16 november 2017 en voerde aan dat zij de administratie van [A] had verbeterd en dat zij in staat was om de financiële belangen van [A] te behartigen. Echter, het hof oordeelde dat appellante niet zelfstandig in staat was om de administratie van [A] te voeren, ondanks de ondersteuning van derden. Het hof constateerde dat er onvoldoende inzicht was in de financiële situatie van [A] en dat er vragen waren over de gevoerde administratie. Het hof besloot de bestreden beschikking te bekrachtigen, waarbij het de doelstelling van de kantonrechter om de vermogensrechtelijke en niet-vermogensrechtelijke belangen van [A] gescheiden te beleggen, steunde. Appellante werd benoemd tot mentor, wat haar de bevoegdheid gaf om namens [A] op te treden in aangelegenheden van verzorging en begeleiding, zonder tussenkomst van de bewindvoerder.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.228.052/01
zaaknummer eerste aanleg: 6221921 CB VERZ 17-106 GS
beschikking van de meervoudige familiekamer van 25 september 2018 inzake
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
advocaat: mr. C.P.M. Engels te Heerhugowaard.
Als belanghebbenden zijn voorts aangemerkt:
  • [A] (hierna te noemen: [A] );
  • [B] (hierna te noemen: [B] );
  • [C] (hierna te noemen: [C] ).
Als informanten zijn aangemerkt:
  • [vennoot 1] en [vennoot 2] , beiden vennoot van [X] Bewindvoering (hierna zowel afzonderlijk als tezamen te noemen: de bewindvoerder);
  • het openbaar ministerie.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, van 17 augustus 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Appellante is op 16 november 2017 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van voornoemde beschikking van 17 augustus 2017.
2.2
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een brief van de bewindvoerder van 9 april 2018, ingekomen op 11 april 2018;
- een journaalbericht van de zijde van appellante van 27 juni 2018 met bijlage, ingekomen per post op 28 juni 2018;
- een e-mailbericht van [B] van 29 juni 2018, ingekomen op dezelfde dag;
- een journaalbericht van de zijde van appellante van 28 juni 2018 met bijlage, ingekomen op 2 juli 2018.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 11 juli 2018 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- appellante, bijgestaan door haar advocaat en vergezeld door mevrouw [Z] ;
- [B] ;
- [C] .
2.4
Het openbaar ministerie is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. De bewindvoerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.
2.5
Na overleg met appellante, [B] en [C] ter zitting in hoger beroep heeft het hof besloten af te zien van het horen van [A] vanwege zijn verstandelijke vermogens. De aanvankelijk gemaakte afspraak voor het horen van [A] in de instelling van [de zorggroep] te [plaats a] is daarom geannuleerd.
2.6
Op 17 juli 2018 is bij het hof een e-mailbericht van [B] ingekomen, waarin wordt verzocht - in geval van bekrachtiging van de bestreden beschikking - de op het terrein van [de zorggroep] gevestigde Stichting Beheer Privégelden te [plaats b] te benoemen tot bewindvoerder over de goederen die (zullen) toebehoren aan [A] , in plaats van de door de kantonrechter benoemde bewindvoerder. Het hof heeft appellante, [C] , de bewindvoerder en Stichting Beheer Privégelden te [plaats b] verzocht hierop schriftelijk te reageren. Bij het hof is vervolgens ingekomen:
- een e-mailbericht van [C] van 29 juli 2018, ingekomen op dezelfde dag;
- een brief van Stichting Beheer Privégelden te [plaats b] van 30 juli 2018, ingekomen op 1 augustus 2018;
- een brief van de bewindvoerder van 3 augustus 2018, ingekomen op 6 augustus 2018;
- een journaalbericht van de zijde van appellante van 8 augustus 2018, ingekomen op dezelfde dag.

3.De feiten

3.1
Appellante is de moeder van [A] , die geboren is [in] 1969. [A] heeft een verstandelijke beperking en woont in een zorginstelling van [de zorggroep] te [plaats a] .
3.2
Bij beschikking van 1 december 1997 is appellante tot curator van [A] benoemd.
3.3
Op 27 juli 2011 heeft een zitting plaatsgevonden naar aanleiding van de door appellante als curator ingediende rekening en verantwoording over de periode 2011. Geconstateerd is dat de afgelegde rekening en verantwoording erg summier was en dat sprake was van een grote daling van het vermogen van de betrokkene.
3.4
Vanaf 2012 heeft appellante geen rekening en verantwoording meer afgelegd. Nadat appellante door de kantonrechter was verzocht een beschrijving van het vermogen van betrokkene in te dienen per 1 januari 2017, heeft zij een op 16 juni 2017 ter griffie van de rechtbank ingekomen beschrijving van het vermogen opgesteld. Noch uit deze beschrijving, noch uit de bijlagen blijkt wat het vermogen van betrokkene was op 1 januari 2017.
3.5
Op 19 juli 2017 heeft een onderhoud plaatsgevonden van de kantonrechter met appellante als curator.

4.De omgang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter ambtshalve, voor zover thans van belang, met ingang van de datum waarop de beschikking in kracht van gewijsde zal zijn gegaan, verstaan dat de ondercuratelestelling van [A] is opgeheven, een bewind ingesteld over de goederen die (zullen) toebehoren aan [A] met benoeming van [vennoot 1] en [vennoot 2] , beiden vennoot van [X] Bewindvoering VOF te [plaats b] , tot bewindvoerder en een mentorschap ten behoeve van [A] ingesteld met benoeming van appellante tot mentor.
4.2
Appellante verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Appellante betoogt dat haar curatorschap over [A] ten onrechte is beëindigd en voert hiertoe het volgende aan. Zij heeft de administratie en boekhouding aangaande [A] inmiddels verbeterd. Hiertoe heeft zij een boekhouder ingeschakeld, zoals uit de overgelegde aangiftes Inkomstenbelasting 2016 en 2017 blijkt. Daarnaast wordt appellante bij de administratie en boekhouding ondersteund door een vriendin, mevrouw [Z] . Hiermee is gewaarborgd dat de administratie conform de door de kantonrechter gehanteerde maatstaven wordt gevoerd. Het vermogen van [A] is gering en zijn inkomsten uit de Wajong-uitkering zijn vrijwel gelijk aan zijn vaste lasten en persoonlijke uitgaven. De boekhouding van [A] stelt derhalve niet veel voor. De vermogensdaling van [A] in het verleden is veroorzaakt doordat kosten zijn gemaakt voor dolfijntherapie, waarbij hij veel baat heeft gehad. Omdat [A] tot voor kort bij appellante inwoonde en zij een groot deel van zijn dagelijkse kosten voor haar rekening nam, beschikte [A] over voldoende spaargeld om deze therapie en de bijbehorende reis te bekostigen.
Appellante hecht er belang aan alle beslissingen over [A] te kunnen blijven nemen, zoals zij dat altijd heeft gedaan. Zij is het meest betrokken bij [A] , goed bereikbaar en gaat regelmatig bij [A] op bezoek. Appellante wil in haar waarde gelaten worden en niet haar hand op moeten houden bij een bewindvoerder indien zij iets voor [A] wil aanschaffen.
5.2
[B] en [C] hebben ter zitting in hoger beroep benadrukt dat zij niet twijfelen aan de goede bedoelingen van appellante ten aanzien van [A] . Zij hebben bewondering voor de wijze waarop appellante altijd voor [A] heeft gezorgd. Zij hebben er echter geen vertrouwen in dat appellante in staat is de financiële belangen van [A] naar behoren te behartigen. Voordat appellante ondersteuning kreeg van mevrouw [Z] , werd zij gedurende acht jaar ondersteund door een andere vriendin. Toch was de administratie van [A] niet op orde en zijn er dingen gebeurd die niet helemaal kloppen. De IB-aangiftes die door appellante zijn overgelegd, vormen geen rekening en verantwoording van de gevoerde administratie. [B] en [C] spreken de hoop uit dat de bewindvoerder bereid is maandelijks een bedrag aan appellante ter beschikking te stellen om dagelijkse uitgaven voor [A] te kunnen doen.
5.3
Het hof overweegt als volgt.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat appellante niet zelfstandig in staat is de administratie van [A] te voeren. Zij wordt hierbij al jarenlang ondersteund door derden. Dit heeft echter niet kunnen voorkomen dat zowel van de zijde van de kantonrechter, als vanuit [B] en [C] vragen zijn ontstaan over de gevoerde administratie en het verloop van diverse geldstromen (huur, persoonsgebonden budget, spaargeld). Zo is ter zitting in hoger beroep nog gebleken dat er sprake is van circa € 10.000,- aan spaargeld van [A] , waarvan het bestaan eerder onbekend was en wat ook niet uit de IB-aangiftes over 2016 en 2017 blijkt omdat dit geld kennelijk nog op een door appellante aangehouden rekening stond. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat appellante, ondanks haar goede bedoelingen, (nog steeds) niet in staat is op juiste wijze te voldoen aan de verplichting rekening en verantwoording af te leggen. Hierdoor is er nog steeds onvoldoende inzicht in (de omvang van) het vermogen van [A] en kan geen, althans onvoldoende toezicht worden gehouden op de wijze waarop het vermogen van [A] wordt beheerd. Dat appellante een boekhouder heeft ingeschakeld maakt dit niet anders. Het overleggen van de door de boekhouder opgestelde IB-aangiftes staat niet gelijk aan het afleggen van rekening en verantwoording, nog daargelaten dat deze aangiftes niet compleet zijn. Het aanbod van appellante ter zitting in hoger beroep om alsnog stukken over te leggen, passeert het hof als te laat gedaan. Gelet op het voorgaande is het hof, met de rechtbank, van oordeel dat sprake is van gewichtige redenen om appellante als curator over [A] te ontslaan en om de ondercuratelestelling van [A] als opgeheven te beschouwen. Het hof verenigt zich met de kennelijke doelstelling van de kantonrechter om de behartiging van de vermogensrechtelijke en de niet-vermogensrechtelijke belangen van [A] gescheiden van elkaar te beleggen door het instellen van bewind en mentoraat. Het hof ziet voorts onvoldoende aanleiding een andere bewindvoerder te benoemen dan de bewindvoerder die reeds door de kantonrechter is benoemd. [B] is in eerste aanleg geen verzoeker geweest. Volgens artikel 362 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering mag zij dan niet in hoger beroep voor het eerste een verzoek doen. Verder is niet gebleken dat de door de kantonrechter benoemde bewindvoerder niet geschikt of in staat zou zijn als bewindvoerder op te treden.
Nu appellante tot mentor van [A] is benoemd, vloeit uit artikel 1:458 van het Burgerlijk Wetboek voort dat zij bevoegd is namens [A] op te treden in aangelegenheden van zijn verzorging, verpleging, behandeling en begeleiding. Dat betekent tevens dat zij bevoegd is om, zonder tussenkomst van de bewindvoerder, voor die doelen ten laste van de inkomsten en het vermogen van [A] uitgaven te doen, mits die uitgaven, mede gezien het inkomen en het vermogen van [A] , verantwoord zijn.
5.4
Uit het bovenstaande vloeit voort dat de bestreden beschikking zal worden bekrachtigd, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.

6.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.V.T. de Bie, mr. T.A.M. Tijhuis en mr. M.E. Burger, in tegenwoordigheid van mr. A. Paats als griffier en is op 25 september 2018 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.