In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 25 september 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het curatorschap van [A], die lijdt aan een verstandelijke beperking. Appellante, de moeder van [A], was sinds 1997 curator en verzocht de bestreden beschikking van de kantonrechter te vernietigen, die had besloten het curatorschap te beëindigen en een bewind en mentorschap in te stellen. Het hof heeft de feiten en het verloop van het geding in eerste aanleg in overweging genomen, waarbij het hof verwijst naar de beschikking van de kantonrechter van 17 augustus 2017. Appellante kwam in hoger beroep op 16 november 2017 en voerde aan dat zij de administratie van [A] had verbeterd en dat zij in staat was om de financiële belangen van [A] te behartigen. Echter, het hof oordeelde dat appellante niet zelfstandig in staat was om de administratie van [A] te voeren, ondanks de ondersteuning van derden. Het hof constateerde dat er onvoldoende inzicht was in de financiële situatie van [A] en dat er vragen waren over de gevoerde administratie. Het hof besloot de bestreden beschikking te bekrachtigen, waarbij het de doelstelling van de kantonrechter om de vermogensrechtelijke en niet-vermogensrechtelijke belangen van [A] gescheiden te beleggen, steunde. Appellante werd benoemd tot mentor, wat haar de bevoegdheid gaf om namens [A] op te treden in aangelegenheden van verzorging en begeleiding, zonder tussenkomst van de bewindvoerder.