In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, gaat het om een hoger beroep inzake partner- en kinderalimentatie. De vrouw, verzoekster in principaal hoger beroep, heeft in juli 2017 hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam van 5 april 2017, waarin de man, verweerder in principaal hoger beroep, werd verplicht om € 370,- per kind per maand te betalen voor de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen. De vrouw verzocht om een partnerbijdrage van € 2.897,- per maand en een bijdrage van € 1.425,- per maand voor de kinderen. De man betwistte zijn draagkracht en verzocht de bestreden beschikking gedeeltelijk te vernietigen.
Tijdens de mondelinge behandeling op 12 april 2018 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. De vrouw stelde dat de rechtbank ten onrechte had aangenomen dat de man geen draagkracht had voor partneralimentatie, terwijl zij meende dat de man voldoende inkomen had. De man daarentegen voerde aan dat hij door een schorsing als advocaat en een gerechtelijke veroordeling in financiële problemen verkeerde, waardoor hij geen alimentatie kon betalen.
Het hof oordeelde dat de man, gezien zijn huidige financiële situatie en de schorsing van zijn advocatenpraktijk, geen draagkracht had voor de gevraagde alimentatie. Het hof vernietigde de bestreden beschikking voor zover deze een bijdrage voor de kinderen bepaalde en wees het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een bijdrage af. De beschikking van de rechtbank werd bekrachtigd voor zover deze de partneralimentatie betrof. De beslissing werd op 25 september 2018 openbaar uitgesproken door de meervoudige kamer van het hof.