Het hof stelt vast dat er zorgen zijn om beide kinderen. Weliswaar zijn hun schoolresultaten verbeterd, maar er zijn nog wel zorgen over hun gedrag. Het betreft niet alleen het gegeven dat zij vaak te laat op school komen en niet altijd hun huiswerk maken, maar ook de constatering dat de kinderen voor hun leeftijd te zelfstandig zijn, hetgeen er bij [kind a] toe leidt dat zij deels de zorg voor haar moeder draagt, en dat beide kinderen onvoldoende toekomen aan hun eigen ontwikkeling.
Onderdeel van de zorgen vormt de niet-meewerkende houding van de moeder. Zo heeft de school van [kind a] geadviseerd om psychologische hulp voor haar in te schakelen, gelet op haar werkhouding en de schoolresultaten, maar de moeder staat hier niet voor open. Ter zitting in hoger beroep heeft de moeder erkend dat zij geen contact wil met de GI. Zij stelt geen hulp nodig te hebben van de GI omdat alles goed gaat en zij de steun van haar oudste twee dochters heeft. De moeder stelt verder dat zij wel heeft meegewerkt aan de ondersteuning die vanuit school werd geboden, doch gebleken is dat zij de gesprekken met de ouder- en kindadviseur heeft gestopt, dat zij niet naar de bespreking van de bevindingen van het PIT is gekomen en dat zij niet op school is gekomen om het schooladvies van [kind b] te bespreken, zodat het uiteindelijk met [kind b] zelf is besproken. Ook de school van [kind a] kreeg vrijwel alleen contact met de moeder als dat via [kind a] verliep. Daardoor wordt te veel verantwoordelijkheid bij de kinderen gelegd. Weliswaar springen hun oudste twee zussen in, zoals het geval was toen [kind b] moest worden ingeschreven op een middelbare school, en zijn oudste zus hem op het laatste nippertje heeft kunnen inschrijven op de middelbare school, maar het hof is van oordeel dat de verantwoordelijkheid voor de kinderen eerst en vooral bij de moeder ligt.
Het hof acht het daarnaast zorgelijk dat de moeder onvoorspelbaar gedrag vertoont en zich niet aan afspraken houdt die zij met de kinderen maakt, bijvoorbeeld over buiten spelen nadat een taak in het huishouden is uitgevoerd of over het gebruik van de tablet. Deze onvoorspelbaarheid zorgt bij de kinderen voor gevoelens van onveiligheid.
Doordat de moeder niet meewerkt aan hulpverlening, kan deze niet in het vrijwillige kader worden geboden. Hulpverlening in een gedwongen kader is dan ook naar het oordeel van het hof, gezien hetgeen hiervoor is overwogen, noodzakelijk, niet alleen om praktische ondersteuning te bieden (zoals bij het huishouden of bij het maken van huiswerk), maar ook om te beoordelen of psychologische ondersteuning aangewezen is in het gezin. Het hof acht het noodzakelijk dat de moeder meewerkt aan hulpverlening, en vindt het ook noodzakelijk dat de GI bij gebreke van die medewerking kan overgaan tot nadere stappen, zoals het geven van een schriftelijke aanwijzing, om invulling te kunnen geven aan de ondertoezichtstelling.
Gelet op bovengenoemde zorgen over de ontwikkeling van de kinderen is het hof van oordeel dat de gronden voor een ondertoezichtstelling ten tijde van de bestreden beschikking en ook thans nog aanwezig zijn. Het hof zal de beschikking waarvan beroep derhalve bekrachtigen.