ECLI:NL:GHAMS:2018:3606

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 oktober 2018
Publicatiedatum
8 oktober 2018
Zaaknummer
200.239.655/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep omgangsregeling na scheiding met groeiachterstand van het kind

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in een kort geding betreffende de omgangsregeling tussen een vader en zijn dochter, die geboren is met een groeiachterstand. De vrouw, de moeder van het kind, is in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Holland, waarin een voorlopige omgangsregeling was vastgesteld. De vrouw betwist dat de omgangsregeling in het belang van het kind is en stelt dat het voor het kind te belastend is om elke twee weken naar de vader te reizen. De vader heeft in incidenteel appel een wijziging van de omgangsregeling gevraagd, maar heeft geen grieven aangevoerd tegen het eerdere vonnis. Het hof heeft de feiten uit het eerdere vonnis als uitgangspunt genomen en geconcludeerd dat de vrouw onvoldoende heeft onderbouwd dat de omgangsregeling niet in het belang van het kind is. Het hof heeft de grieven van de vrouw verworpen en het vonnis van de voorzieningenrechter bekrachtigd. De proceskosten zijn gecompenseerd, gezien de voormalige relatie tussen partijen.

Uitspraak

arrest
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer : 200.239.655/01 SKG
zaaknummer rechtbank Noord-Holland : C/15/271002 / KG ZA 18-153
arrest van de meervoudige familiekamer van 2 oktober 2018
inzake
[de vrouw] ,
wonend te [woonplaats a] ,
APPELLANTE,
tevens incidenteel GEÏNTIMEERDE,
advocaat: voorheen mr. E.T.A. Boers te Hoorn, thans
mr. E.B. Warmerdam-Wolfste Alkmaar,
tegen:
[de man] ,
wonend te [woonplaats b] ,
GEÏNTIMEERDE,
tevens incidenteel APPELLANT,
advocaat:
mr. S. Kandemirte Dordrecht.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna de vrouw en de man genoemd.
De vrouw is bij dagvaarding van 15 mei 2018 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, van 19 april 2018, in kort geding gewezen tussen de man als eiser en de vrouw als gedaagde.
De appeldagvaarding bevat de grieven.
De man heeft daarna een memorie van antwoord ingediend, waarbij hij tevens incidenteel appel heeft ingesteld.
De vrouw heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog de vorderingen van de man zal afwijzen en de man, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, zal veroordelen in de proceskosten in beide instanties.
De man heeft in principaal appel geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de vrouw in haar hoger beroep, althans het hoger beroep af te wijzen en het bestreden vonnis te bekrachtigen en de vrouw, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen in de proceskosten in hoger beroep.
In incidenteel appel heeft de man geconcludeerd, naar het hof begrijpt met vernietiging van het bestreden vonnis in zoverre, een omgangsregeling vast te stellen tussen de man en [de minderjarige] , inhoudende dat [de minderjarige] twee dagen per week, aansluitend met overnachting, bij de man verblijft, waarbij de vrouw [de minderjarige] bij de man brengt en de man [de minderjarige] bij de vrouw terugbrengt, op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag.
Ter zitting heeft de vrouw geconcludeerd tot afwijzing van het incidenteel appel.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 30 augustus 2018 doen bepleiten door hun advocaten, mr. Boers aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. De vrouw heeft nog producties in het geding gebracht.
Ten slotte is arrest gevraagd.

2.Feiten

2.1
De voorzieningenrechter heeft in het vonnis onder 2.1 tot en met 2.4 de feiten opgesomd die zij bij de beoordeling van de zaak tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt.
2.2
Samengevat komen de feiten neer op het volgende.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad tot begin 2018. Zij woonden samen in [woonplaats b] . Uit deze relatie is een dochter geboren, [de minderjarige] , [in] 2017. [de minderjarige] is geboren met een groeiachterstand.
2.3
De vrouw oefent het eenhoofdig gezag uit over [de minderjarige] . De man heeft [de minderjarige] erkend. De vrouw is na de beëindiging van de relatie bij haar vader in [plaats] gaan wonen. Inmiddels heeft zij eigen zelfstandige woonruimte in [woonplaats a] .

3.Beoordeling

3.1.
De voorzieningenrechter heeft – samengevat en voor zover hier van belang – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, bepaald dat de omgang tussen de man en [de minderjarige] voorlopig, totdat in een bodemprocedure anders zal zijn beslist of partijen in onderling overleg anders overeenkomen, als volgt zal plaatsvinden:
- de ene week van 12.00 uur tot 14.00 uur in de woonomgeving van [de minderjarige] ;
- de andere week van 12.00 uur tot 14.00 uur in de woonomgeving van de man, waarbij de vrouw [de minderjarige] omstreeks 12.00 uur brengt en omstreeks 14.00 uur weer bij de man ophaalt.
Op overtreding van voornoemde veroordeling heeft de voorzieningenrechter een dwangsom gesteld van € 100,- per keer met een maximum van € 2.500,-. De proceskosten zijn gecompenseerd.
Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt de vrouw met twee grieven op. De man heeft in incidenteel appel geen grieven geformuleerd.
Principaal appel
3.2
Met haar grieven maakt de vrouw bezwaar tegen de beslissing van de voorzieningenrechter dat zij [de minderjarige] eenmaal in de twee weken naar de man moet brengen, zodat [de minderjarige] en de man in zijn woonomgeving omgang kunnen hebben. De omgang tussen de man en [de minderjarige] in de woonomgeving van [de minderjarige] is niet in geschil.
In grief 1 stelt de vrouw aan de orde dat deze regeling te belastend is voor [de minderjarige] , in grief 2 voert de vrouw aan dat zij, gelet op haar geringe inkomen, niet in staat is de kosten van brengen en halen van [de minderjarige] te dragen.
3.3
De man betwist het spoedeisend belang van de vrouw. Zij komt de omgangsregeling die is bepaald door de voorzieningenrechter al enige maanden na. Bovendien heeft de man inmiddels een bodemprocedure over de vaststelling van het hoofdverblijf c.q. de omgang en het gezag aanhangig gemaakt.
De man betwist daarnaast dat de reisafstand te belastend zou zijn voor [de minderjarige] . Wat betreft de kosten wijst de man erop dat de vrouw zelf ervoor gekozen heeft ver weg te gaan wonen. Ook betwist hij dat de vrouw financieel gezien niet in staat is de reiskosten te betalen.
3.4
Nu partijen fundamenteel van mening verschillen over de vraag welke omgangsregeling tussen de man en [de minderjarige] zou moeten gelden en dit verschil van mening hun onderlinge verstandhouding belast, bestaat goede grond om tussen hen een voorlopige voorziening te treffen, zolang die kwestie niet is opgehelderd. De bodemprocedure is pas kort geleden aanhangig gemaakt en een beslissing in die zaak zal nog enige tijd op zich laten wachten Met een voorziening in afwachting van het resultaat van die procedure wordt het belang van [de minderjarige] gediend. Het spoedeisend belang is aldus gegeven.
3.5
Het hof sluit zich aan bij het uitgangspunt van de voorzieningenrechter voor wat betreft de omgang: in beginsel wordt het in het belang van minderjarigen geacht dat zij contact hebben met hun beide ouders. Gaat het om een minderjarige met een jonge leeftijd, dan wordt voor een adequaat hechtingsproces tussen de minderjarige en de ouder bij wie de minderjarige niet woont, in het algemeen uitgegaan van een zorgregeling met een frequent contact van relatief korte duur.
Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien een dergelijke regeling niet in het belang van de minderjarige kan worden geacht.
3.6
Tussen partijen is niet in geschil dat [de minderjarige] een groeiachterstand heeft. Uit de verklaring van de vrouw ter zitting begrijpt het hof echter dat de ontwikkeling van [de minderjarige] in zoverre normaal is dat, hoewel zij een achterstand heeft, haar ontwikkeling volgens de groeicurve verloopt. De vrouw heeft een verklaring van de kinderarts van [de minderjarige] overgelegd waarin deze schrijft “
ik ben van mening dat een 2 wekelijks vervoer voor dit moment niet verstandig is voor een dergelijk kwetsbaar meisje.” Deze verklaring dateert van 20 april 2018. Inmiddels is [de minderjarige] 4 1/2 maand ouder en daarmee de helft ouder dan zij was op het moment dat de verklaring werd geschreven. Gelet op de leeftijd van [de minderjarige] en haar verder normale ontwikkeling acht het hof deze verklaring van de kinderarts dan ook niet doorslaggevend. De vrouw heeft daarnaast aangevoerd dat [de minderjarige] van slag is na de omgangsregeling bij haar vader als gevolg van het reizen en omdat de omgeving bij vader niet vertrouwd is. Gebleken is dat de omgang plaatsvindt rond het tijdstip dat [de minderjarige] normaliter haar middagslaapje heeft. Het hof acht het niet onaannemelijk dat [de minderjarige] hierdoor van slag kan zijn. Dit is echter geen reden om de omgangsregeling bij de man stop te zetten, nu partijen in overleg andere tijdstippen voor de omgang kunnen afspreken, zodat [de minderjarige] zoveel mogelijk haar gewone ritme kan aanhouden. Daarnaast komt het vaak voor dat kinderen moeten wennen aan een andere omgeving. Deze gronden zijn dan ook onvoldoende om de door de voorzieningenrechter voorlopig vastgestelde omgangsregeling te wijzigen. Ook het door de vrouw gestelde gebruik door de man van anabole steroïden en wiet heeft zij in het licht van het verweer van de man onvoldoende aannemelijk gemaakt. De door de vrouw overgelegde internetberichten zijn daarvoor te oud, nu deze dateren van 2009 en 2011.
Ook hebben de man en de vrouw ter zitting van het hof uitgesproken bereid te zijn deel te nemen aan een traject als “Ouderschap Blijft” en daarmee te willen werken aan de onderlinge communicatie, zodat het gebrek aan goede communicatie op dit moment eveneens geen grond vormt een wijziging van de huidige omgangsregeling, nu het afgezien van de groeiachterstand goed gaat met [de minderjarige] .
Gezien het voorgaande is het hof van oordeel dat de vrouw onvoldoende heeft onderbouwd dat het niet in het belang van [de minderjarige] is wanneer zij eenmaal in de 14 dagen bij de man verblijft. Grief 1 faalt.
3.7
Ook de tweede grief, die erop neerkomt dat van de vrouw niet kan worden verwacht dat zij [de minderjarige] eenmaal in de veertien dagen naar de man brengt en weer ophaalt vanwege haar geringe financiële middelen, faalt. Het is de eigen keuze van de vrouw geweest om op zo’n afstand van de man te gaan wonen. Dat de man in het verleden eens een WhatsApp bericht heeft gestuurd, waarin hij haar vraagt niet in de buurt te komen wonen, brengt niet mee dat de vrouw niet anders kon dan eerst in [plaats] en thans in [woonplaats a] te gaan wonen. Dit is uiteindelijke haar eigen keuze geweest en zij kan de gevolgen van deze keuze niet geheel op de man afwentelen. Ook de vrouw zal een bijdrage moeten leveren in het halen en brengen. Ter zitting heeft de vrouw verklaard dat zij inmiddels op zichzelf woont en nu een inkomen van circa € 1.400,- per maand heeft. De vrouw heeft ook de beschikking over een eigen auto. Zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, kan niet tot de vaststelling worden gekomen dat de vrouw niet in staat is tweemaal per maand naar [woonplaats b] te reizen en de kosten daarvan te dragen. Ook de tweede grief faalt.
Incidenteel appel
3.8
De man heeft in incidenteel appel een andere omgangsregeling dan in eerste aanleg gevorderd alsmede een hogere dwangsom. Het hof constateert dat de man geen toelichting heeft gegeven op deze wijziging van eis en evenmin grieven heeft aangevoerd tegen het bestreden vonnis. Ook het verhandelde ter zitting geeft het hof geen aanleiding het bestreden vonnis te vernietigen. Het incidenteel appel faalt.
Slotsom
3.9
Zowel het principaal als het incidenteel appel faalt. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.
Nu partijen voormalig partners zijn, zal het hof de proceskosten compenseren op na te melden wijze.

4.Beslissing

Het hof:
rechtdoende in principaal en incidenteel appel:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
compenseert de proceskosten in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.M.J. Peters, H.A. van den Berg en M.C. Schenkeveld en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 2 oktober 2018.