ECLI:NL:GHAMS:2018:3598

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 juni 2018
Publicatiedatum
8 oktober 2018
Zaaknummer
23-002497-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zaak van bijtincident door hond met ernstig letsel als gevolg

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 5 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1980, werd beschuldigd van het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel door schuld, omdat haar hond, een Amerikaanse Staffordshire Terrier, een zesjarig meisje in het gezicht had gebeten. Het incident vond plaats op 31 juli 2016 in een afgesloten binnentuin, waar de verdachte haar hond onaangelijnd had laten lopen. De advocaat-generaal vorderde een taakstraf, maar het hof oordeelde dat de verdachte niet aanmerkelijk onvoorzichtig had gehandeld. Het hof concludeerde dat de verdachte niet kon weten dat haar hond gevaarlijk was, ondanks het verleden van de hond. De verdachte had de hond 17 dagen voor het incident geadopteerd en had geen informatie ontvangen die haar had kunnen waarschuwen voor het gedrag van de hond. Het hof sprak de verdachte vrij van zowel de primaire als de subsidiaire tenlastelegging. Daarnaast werden de vorderingen van de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte niet schuldig was bevonden.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002497-17
datum uitspraak: 5 juni 2018
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 12 juli 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-706327-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 22 mei 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en haar raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 31 juli 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig, onachtzaam en/of nalatig -de onder haar, verdachtes, gezag staande hond [naam 1] (ras Amerikaanse Staffordshire Terrier), onvoldoende onder controle heeft gehad/gehouden, waardoor, althans mede waardoor haar hond in het gezicht van [slachtoffer 1] heeft kunnen bijten en/of heeft gebeten, -immers heeft zij haar hond [naam 1] onaangelijnd en ongemuilkorfd op een openbare plaats heeft laten verblijven, -terwijl verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden, dat voornoemde hond zonder strikte begeleiding en/of controle een gevaar voor de omgeving, met name kinderen, vormt, waardoor het aan haar schuld te wijten is geweest dat [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel, te weten littekens (ten gevolge van bijtwonden) in het gezicht, althans in/op het lichaam, heeft bekomen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: zij op of omstreeks 31 juli 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, geen voldoende zorg heeft gedragen voor het onschadelijk houden van (een) onder haar hoede staande gevaarlijk(e) dier(en), te weten een hond [naam 1] (ras Amerikaanse Staffordshire Terrier), immers heeft voornoemde hond [slachtoffer 1] meermalen met kracht gebeten en aangevallen, terwijl verdachte voornoemde hond onaangelijnd en ongemuilkorfd op een openbare plaats heeft laten verblijven, terwijl verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden, dat voornoemde hond zonder strikte begeleiding en/of controle een gevaar voor de omgeving, met name kinderen, vormt;

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.

Vordering van het openbaar ministerie

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het haar primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis, waarvan 60 uren, subsidiair
30 dagen hechtenis, voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.

De beoordeling

Het hof stelt voorop dat op 31 juli 2016 een afschuwelijk ongeluk is gebeurd. Daarbij is een zesjarig meisje door de hond van de verdachte in haar gezicht gebeten met ernstige verwondingen en waarschijnlijk blijvende littekens tot gevolg. Dit is door de ouders van het meisje, door de verdachte en door enkele derden gezien. Het is evident dat deze gebeurtenis op alle betrokkenen enorme indruk heeft gemaakt en bij hen nog lange tijd gevoelens van angst, machteloosheid en verdriet, maar ook van boosheid kan teweeg brengen.
Het hof dient te beslissen of de verdachte, eigenaresse van de betreffende hond, het strafrechtelijke verwijt kan worden gemaakt dat het openbaar ministerie haar ten laste legt.
Feiten.
Op grond van de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep stelt het hof de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op zondag 31 juli 2016 is de zesjarige [slachtoffer 1] gebeten door “ [naam 1] ”, de Amerikaanse Staffordshire terriër van de verdachte. Het bijtincident vond plaats in de zogenoemde ‘kijktuin’ behorend bij het appartementencomplex waar zowel de verdachte als [slachtoffer 1] woonachtig waren. [slachtoffer 1] heeft bij het bijtincident ernstig letsel bekomen, te weten: uitgebreide wonden in het gelaat en op het oor, het hoofd en de hand. Eén wond is zeer diep tot op de neus, waarbij het linker neusbot voor een deel gebroken is en de traanbuis bij het oog links is aangedaan. Er is een vermoeden van zenuwletsel van een tak van de gezichtszenuw. De geschatte duur van de genezing was een jaar voor littekenuitrijping, waarna er wellicht littekencorrecties, een reconstructie van de traanbuis en eventueel een neuscorrectie zullen moeten plaatsvinden. Het betreft een lang en uitgebreid traject, waarbij op lange termijn waarschijnlijk nog correcties moeten plaatsvinden. De littekens zullen mogelijk blijvend zijn.
Uit het dossier en uit de ter terechtzitting in hoger beroep door de raadsman overgelegde foto’s volgt dat de kijktuin van de omliggende achtertuinen is afgescheiden door een hek van minimaal 1 meter hoog. Het hek tussen de tuin en de straat is ongeveer 1.80 meter hoog. Het politiedossier bevat foto’s van dit laatste hek waarop te zien is dat enkele spijlen uiteen gebogen zijn.
De verdachte had [naam 1] 17 dagen voor het incident ‘geadopteerd’ bij Dierenopvang Amsterdam (DOA). In de advertentie van het asiel stond onder andere dat [naam 1] door de vorige eigenaar niet zo goed behandeld was, nog veel moest leren en niet geschikt was om met kinderen jonger dan 17 jaar in huis te gaan wonen.
De verdachte heeft op het moment dat zij [naam 1] meekreeg van de DOA, een medisch dossier van het asiel meegekregen. Hierin staat onder meer dat [naam 1] in beslag is genomen en bij DOA is gekomen wegens onthouding van zorg en mishandeling, dat hij naar kleine hondjes jachtgedrag kan laten zien, dat hij daarom niet kan loslopen, dat er na herplaatsing verder met hem getraind zal moeten worden om hem verder te leren hoe hij zich dient te gedragen en om te leren luisteren, dat hij bij kinderen vanaf 17 jaar plaatsbaar is en dat boosheid nog een struikelblok is. Voornoemd medisch dossier eindigt met de incomplete zin: “
Naar jonge kinderen is…
Verklaring van de verdachte.
De verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep onder meer het volgende verklaard. Medewerkers van de DOA hadden haar gezegd dat zij aangelijnd met [naam 1] kon lopen en dat hij in een afgesloten ruimte los kon lopen. Er is door de medewerkers van de DOA niets gezegd over muilkorven. Voordat de verdachte [naam 1] meekreeg, mocht zij twee keer van het asiel, zonder begeleiding, met hem wandelen. Na afloop van het derde bezoek aan het asiel kreeg de verdachte [naam 1] mee. Hij had daarbij een halsband van het asiel om. De verdachte is vervolgens vijf keer per dag met [naam 1] naar buiten geweest, onder meer in een naburig park, waarbij hij aangelijnd liep en zich geen incidenten hebben voorgedaan. De verdachte is op 31 juli 2016 met [naam 1] in de zogenoemde ‘kijktuin’ gaan oefenen, omdat zij het te druk vond om naar het park te gaan. De ‘kijktuin’ was niet vrij toegankelijk voor bewoners of bezoekers, maar de verdachte had eerder toestemming gekregen van de woningbouwvereniging om daar met een hond te zijn. Haar woning en tuin geven rechtstreeks toegang tot de kijktuin. [naam 1] was niet aangelijnd; de verdachte dacht [naam 1] veilig los te kunnen laten, omdat de ‘kijktuin’ niet toegankelijk is. Ze heeft nog wel gekeken of ze alleen in de tuin was, zo heeft ze verklaard. Ze zag dat [slachtoffer 1] met haar fietsje buiten het hek stond dat de kijktuin scheidt van de straat. De verdachte heeft tegen [slachtoffer 1] gezegd: ‘ben je lekker aan het spelen met je fietsje’, of soortgelijke woorden. Toen ze daarna met haar rug naar het hek toe stond en geen zicht meer op [slachtoffer 1] had, stond [slachtoffer 1] ineens achter de verdachte in de kijktuin - zij was blijkbaar door de spijlen van het hek gekomen. [naam 1] rende vervolgens naar [slachtoffer 1] toe, sprong op haar en greep haar. Verdachte is op [slachtoffer 1] gaan liggen om haar te beschermen. Ze heeft geprobeerd om [naam 1] van [slachtoffer 1] af te halen, maar kreeg hem niet los. Zij heeft verklaard dat daarbij de halsband die [naam 1] om had en die van het asiel afkomstig was, is losgeschoten. Ze heeft toen hard om hulp geroepen. Een buurman die buiten het hek stond heeft vervolgens door het hek heen de poten van [naam 1] kunnen vastpakken, waarna [slachtoffer 1] kon wegkomen.

Primair: vrijspraak

De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte zich aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gedragen en dat het derhalve aan haar - aanmerkelijke - schuld te wijten is dat de hond van de verdachte het ernstige letsel bij het slachtoffer heeft veroorzaakt. Volgens de advocaat-generaal volgt uit de informatie uit het medisch dossier, dat aan de verdachte met de hond verstrekt werd, dat de hond gevaarlijk kon zijn voor kinderen. Ondanks dat de verdachte dit wist heeft zij ervoor gekozen de hond met een ondeugdelijke halsband, onaangelijnd en ongemuilkorfd in de binnentuin, waar zij andere mensen of dieren had kunnen verwachten, te laten loslopen. Daarbij heeft zij het latere slachtoffer zelfs uitgenodigd met de hond te komen spelen.
De raadsman heeft zich - overeenkomstig zijn overgelegde en in het procesdossier gevoegde pleitnotitie - op het standpunt gesteld dat het letsel van het slachtoffer niet aan de schuld van de verdachte te wijten is. Volgens de raadsman volgt uit de aan verdachte door de DOA verstrekte informatie
nietdat de hond gevaarlijk was en heeft de hond ook gedurende de periode dat hij - tot aan het bijtincident - bij verdachte heeft verbleven, geen gevaarlijk of onvoorspelbaar gedrag laten zien. Er was geen aanlijngebod of muilkorfverplichting. De met hekken omringde binnentuin waar verdachte de hond heeft losgelaten, was een zogenoemde ‘kijktuin’, niet vrij toegankelijk en daarmee geen openbare ruimte. De verdachte behoefde daar geen anderen te verwachten. De raadsman heeft op voormelde gronden vrijspraak bepleit.
Naar het oordeel van het hof dient de vraag of het aan de schuld - in de zin van artikel 308 Sr - van verdachte te wijten is dat [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel is toegebracht, ontkennend te worden beantwoord, om de navolgende redenen.
Onder schuld als delictsbestanddeel van het misdrijf van artikel 308 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) wordt een min of meer grove of aanmerkelijke schuld verstaan. Of sprake is van dergelijke schuld wordt bepaald door de manier waarop die schuld in de tenlastelegging nader is geconcretiseerd. Het is daarnaast afhankelijk van het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval.
Het hof is op grond van voormelde feiten en omstandigheden van oordeel dat de verdachte er zich weliswaar van bewust was dat ze een verwaarloosde hond had overgenomen van de DOA, maar dat zij noch op grond van de schriftelijke en mondelinge informatie van de DOA, noch anderszins kon weten of redelijkerwijs moest vermoeden dat [naam 1] gevaarlijk was. Uit de stukken blijkt niet dat sprake was van een muilkorfverbod, noch dat [naam 1] in een afgesloten gebied niet los kon lopen. De verdachte heeft op de dag van het incident ervoor gekozen niet naar een openbare ruimte te gaan, maar naar de afgesloten binnentuin behorende bij haar woning. De verdachte heeft, alvorens zij [naam 1] daar los liet lopen, zich er van vergewist dat in de binnentuin geen andere mensen (of dieren) waren. Zij heeft weliswaar [slachtoffer 1] buiten het hek met haar fietsje zien staan, maar het was voor haar niet voorzienbaar dat [slachtoffer 1] door de spijlen van het hek kon kruipen en zodoende in de binnentuin kon geraken. Evenmin was het, op het moment dat [naam 1] op [slachtoffer 1] afvloog en de verdachte [naam 1] bij de halsband greep, voor de verdachte voorzienbaar dat de halsband, die zij van het asiel had verkregen, los zou schieten, waardoor zij [naam 1] onvoldoende onder controle kon houden. Gelet op deze omstandigheden is er geen sprake van grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig, onachtzaam en/of nalatig’ handelen, zoals is tenlastegelegd. Er is sprake van een noodlottig toeval dat, juist op het moment dat de verdachte in de kijktuin aan het oefenen was met [naam 1] , [slachtoffer 1] door de verbogen spijlen van het hek is kunnen kruipen en door [naam 1] is gebeten. Dat de verdachte [slachtoffer 1] zou hebben uitgenodigd met de hond te komen spelen, zoals het meisje na het incident heeft gezegd, vindt geen steun in andere bewijsmiddelen. Het hof acht dit, op grond van de feitelijke vaststellingen – [slachtoffer 1] bevond zich ten opzichte van de verdachte en haar hond op straat aan de andere kant van een afgesloten, 1,80 meter hoog hek – ook overigens niet aannemelijk. ‘Schuld’ als bedoeld in artikel 308 Sr kan dan ook niet wettig en overtuigend bewezen worden, zodat de verdachte van het primair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.
Subsidiair: vrijspraak
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat, indien het hof niet tot een bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde komt, in elk geval het subsidiaire feit kan worden bewezenverklaard. Daaraan heeft hij dezelfde conclusies ten grondslag gelegd als aan zijn primaire standpunt: de verdachte wist dat haar hond gevaarlijk was en heeft er niettemin voor gekozen de hond met een ondeugdelijke halsband, onaangelijnd en ongemuilkorfd in de binnentuin, waar zij andere mensen of dieren had kunnen verwachten, te laten loslopen.
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte ook van het subsidiair tenlastegelegde feit wordt vrijgesproken, op dezelfde gronden als ten aanzien van het primair tenlastegelegde. Subsidiair heeft hij gesteld dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat zij alles heeft gedaan wat mogelijk was om het gebeurde te voorkomen en haar dan ook geen enkel verwijt kan worden gemaakt.
Het hof overweegt als volgt.
Om een hond als "gevaarlijk" in de zin van artikel 425 Sr te kunnen aanmerken, is niet vereist dat die hond bij eerdere (bijt)incidenten betrokken is geweest. Ook een hond waarvan op grond van andere feiten of omstandigheden kan worden aangenomen dat hij gevaren oplevert die voormelde wetsbepaling in het algemeen wil voorkomen, kan als gevaarlijk in de zin van die wetsbepaling worden aangemerkt.
Dat de betreffende hond een Amerikaanse Staffordshire terrier is, acht het hof op zichzelf onvoldoende om hem als gevaarlijk te duiden. Louter de wisselende of zelfs ontbrekende wet- en regelgeving ten aanzien van soortgelijke honden staat daaraan in de weg (eerst in 2017 heeft de overheid een lijst met “hoog-risicohonden” gepubliceerd, waaraan vervolgens geen verdere gebods- of verbodsbepalingen zijn gekoppeld, ook niet in de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Amsterdam).
In het dossier bevindt zich onder meer een rapport van dr. [naam 3] , gedragskundige bij de Faculteit Diergeneeskunde, van 9 juli 2015, waaruit volgt dat [naam 1] - destijds nog [naam 3] geheten - twee maal een Shih Tzu heeft gebeten en ook een verzorger in een staat van hoge opwinding in diens broek heeft gebeten. Geconcludeerd werd dat het risiconiveau moeilijk was in te schatten, dat de in het rapport gegeven risicobeoordeling ‘matig’ niet betrouwbaar was en mogelijk (en hopelijk) een hond weerspiegelde die aan het veranderen was. Geadviseerd werd de hond nog één maand de kans te geven om zijn gedrag verder te verbeteren, waarna kon worden geëvalueerd of plaatsing mogelijk was.
Het hof is op grond van dit rapport van oordeel dat kan worden aangenomen dat reeds voorafgaand aan het incident er een risico bestond dat [naam 1] zonder voorzorgsmaatregelen als 'gevaarlijk' in de zin van artikel 425 Sr kon worden aangemerkt. Uit de stukken van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is evenwel niet gebleken dat de verdachte destijds van het rapport van Dr. [naam 3] van 9 juli 2015 of de informatie daaruit op de hoogte was: niet is immers gebleken dat dit rapport aan haar is verstrekt of dat de DOA de betreffende informatie mondeling aan haar heeft meegedeeld. Het hof leidt uit de verklaringen van de verdachte af dat zij weliswaar wist dat [naam 1] een problematisch verleden had, maar niet dat het voor haar kenbaar was of moest zijn dat het een gevaarlijk dier was.
Daarbij komt dat in de subsidiaire tenlastelegging omstandigheden zijn opgenomen die hof niet bewezen acht. Het gaat dan met name om de passage:
“..
terwijl verdachte voornoemde hond onaangelijnd en ongemuilkorfd op een openbare plaats heeft laten verblijven, terwijl verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden, dat voornoemde hond zonder strikte begeleiding en/of controle een gevaar voor de omgeving, met name kinderen, vormt;
Ten aanzien van de wetenschap of het redelijkerwijs moeten vermoeden van de verdachte heeft het hof het bewijs reeds hiervoor bij de bespreking van het primaire ontoereikend geacht. Hetzelfde geldt ten aanzien van het verwijt dat de verdachte de hond op een openbare plaats heeft laten verblijven. De door en namens de verdachte vermelde feiten en omstandigheden ten aanzien van de kijktuin waar het incident zich heeft voltrokken, worden door de overige inhoud van het dossier niet weersproken. Het hof acht daarom ook dit laatste onderdeel niet bewezen.
De verdachte dient derhalve ook van het subsidiair tenlastegelegde te worden vrijgesproken.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 23.595,70, te vermeerderen met de proceskosten ten bedrage van
€ 1.737,-. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 7.279,70, te vermeerderen met de wettelijke rente en met vergoeding van de proceskosten ad € 1737,-.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het primair en subsidiair ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 7.885, te vermeerderen met de proceskosten ad € 1.737,-. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en met vergoeding van de proceskosten ad € 1.152,-.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het primair en subsidiair ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M. Lolkema, mr. R.D. van Heffen en mr. M. Senden, in tegenwoordigheid van
mr. E.C. van der Drift, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
5 juni 2018.
[…]