2.4In de samenlevingsovereenkomst is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
“ALGEMEEN
Artikel 1
1. Noch het feit van samenleven noch het enkele bestaan van deze overeenkomst verschaft één van partijen enig recht op goederen die door de andere partij, ongeacht wanneer en krachtens welke titel, zijn verkregen, behoudens het hierna bepaalde.
(…)
INBOEDEL
Artikel 2
Inboedelgoederen, waaronder begrepen tot meubilering van de gemeenschappelijke woonruimte dienende zaken, alsmede de huishoudelijke apparaten en andere ten behoeve van de gewone gang van de gemeenschappelijke huishouding strekkende zaken, alsmede vervoermiddelen, behoren toe aan beide partijen, ieder voor de helft, ongeacht de herkomst van deze zaken of de wijze van financiering ervan.
Voor zoveel nodig leveren en aanvaarden partijen over en weer aan elkaar de onverdeelde helft in bovenbedoelde huidige en toekomstige zaken.
GEMEENSCHAPPELIJK BEWOONDE WONING
Artikel 3
(…)
4. Indien door partijen een door hen gezamenlijk te bewonen woning (…) gezamenlijk wordt verkregen, zal de partij die uit eigen middelen meer dan haar aandeel van de koopsom en de kosten heeft betaald voor het meerdere een vordering hebben op de andere partij. Deze vordering is opeisbaar bij vervreemding van de woning en bij ontbinding van deze overeenkomst. De vordering zal geen rente dragen.
1. Indien de overeenkomst eindigt tengevolge van opzegging (…) zijn partijen verplicht er aan mee te werken:
a. dat ieder in het bezit gesteld wordt van zijn of haar privé-goederen;
b. dat aan iedere partij worden toebedeeld en geleverd de goederen die hij/zij heeft aangebracht.
2. Het overig gemeenschappelijk vermogen zal zo spoedig mogelijk door partijen bij helfte worden verdeeld.
(…)
4. Voor de bepaling van het zuiver saldo van het overig gemeenschappelijk vermogen, bedoeld in lid 2, zal per de dag van het eindigen van de overeenkomst een staat van baten en schulden worden opgesteld (…).
Voor zover partijen over een verdeling niet tot overeenstemming kunnen komen, vindt de verdeling plaats op de wijze als bepaald in artikel 3:185 Burgerlijk Wetboek.
(…)
(TIJDELIJKE) VOORTZETTING WOONGENOT
Artikel 7
(…)
4. Indien de woning toebehoort aan beide partijen of toebehoort aan de partij, die er niet in blijft wonen, dient de partij die blijft wonen over gemelde periode een redelijke vergoeding te betalen.
De kantonrechter kan overeenkomstig het hiervoor bepaalde de partij die blijft wonen gehele of gedeeltelijke vrijstelling verlenen van het betalen van vergoeding.
(…)
VERDELING WOONHUIS
Partijen zijn overeengekomen dat indien hun samenwoning anders dan door overlijden wordt beëindigd aan partij [de vrouw] het eerste recht toekomt tot overname/verkrijging in eigendom van het aan partijen tezamen in eigendom toebehorende woonhuis cum annexis aan het [adres 1] te [B] op [Z] .”