1.Het geding in hoger beroep
Partijen worden hierna de vrouw en de man genoemd.
De vrouw is bij dagvaarding van 5 januari 2017 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, van 26 oktober 2016, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen de vrouw als eiseres in conventie, tevens verweerster in reconventie en de man als gedaagde in conventie tevens eiser in reconventie.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, tevens houdende wijzigingen en vermeerderingen van de eisen, met producties;
- memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel appel en bezwaar tegen de vermeerdering van eis, met producties;
- memorie van antwoord in incidenteel appel, met producties.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 22 maart 2018 door hun advocaten doen bepleiten, mr. Seunke aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. Beide partijen hebben nog producties in het geding gebracht.
Ten slotte is arrest gevraagd.
De vrouw heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en (samengevat) na wijziging van eis – uitvoerbaar bij voorraad – alsnog de man zal veroordelen :
1. tot nakoming van hetgeen bij echtscheidingsconvenant is afgesproken, waaronder het toescheiden van een gedeelte van de aandelenportefeuille ter grootte van 33,787% van de op de peildatum van 12 juli 2014 aan partijen toebehorende, bij de ABN AMRO Bank aangehouden effectenportefeuille, zulks binnen acht dagen na betekening van het te dezen te wijzen arrest, zulks op verbeurte van een direct opeisbare dwangsom van € 1.000,- per dag of gedeelte van een dag dat de man na het verstrijken van genoemde termijn in gebreke blijft aan enig onderdeel gevolg te geven;
2. tot het afleggen van een met stukken onderbouwde rekening en verantwoording met betrekking tot de rente-ontvangsten, de dividenduitkeringen en de andere opbrengsten die vanaf 12 juli 2014 tot de datum waarop de man die rekening en verantwoording aflegt van de rente-ontvangsten, de dividenduitkeringen en de andere opbrengsten, die op basis van de sub 1 bedoelde effectenportefeuille aan hem zijn gedaan en voorts tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de vrouw te betalen de helft van de aan hem gedane rentebetalingen, dividenduitkeringen en andere (opbrengst)betalingen, zulks binnen acht dagen na betekening van het te dezen te wijzen arrest, zulks op verbeurte van een direct opeisbare dwangsom als onder 1 beschreven;
3. voor zover de man kan aantonen dat hij in strijd met zijn verplichtingen ter zake, zonder instemming van de vrouw gemeenschappelijke vermogensbestanddelen (aandelen, obligaties e.d.) uit de betreffende, bij de ABN AMRO Bank aangehouden portefeuille na 12 juli 2014 heeft verkocht, op grond van artikel 1:83 BW c.q. op grond van het bepaalde in artikel 3:166 lid 3 jo. artikel 6:2 BW, alsmede artikel 843a Rv tot het doen van rekening en verantwoording ter zake met alle daarbij behorende
bescheiden, vanaf 12 juli 2014 tot de datum waarop hij die rekening en verantwoording aflegt, waaronder het verstrekken van een volledige opgave per de datum waarop hij die rekening en verantwoording aflegt van alle vermogensbestanddelen die voortgevloeid zijn uit de betreffende aandelenportefeuille zoals die op 12 juli 2014 bestond, zulks binnen acht dagen na betekening van het te dezen te wijzen arrest, zulks op verbeurte van een direct opeisbare dwangsom als onder 1 beschreven;
4. om schriftelijk, naar waarheid en met bescheiden onderbouwd bekend te maken wat de waarde van de totale gemeenschappelijke effectenportefeuille van partijen was ten tijde van de verzilvering(en) van een gedeelte ad € 615.267,60 daarvan door hem in de maand april 2015, zoals bedoeld in productie 13 bij deze memorie, zulks binnen acht dagen na het wijzen van het arrest, zulks op verbeurte van een direct opeisbare dwangsom als onder 1 beschreven;
5. aan de vrouw tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag ad € 14.236,-- te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 12 juli 2014, althans vanaf 27 maart 2015 tot aan de dag van betaling door de man, zoals in de memorie van grieven sub 27 is beschreven en onderbouwd;
6. aan de vrouw te betalen een bedrag ad € 9.082,-- althans de helft daarvan, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 27 maart 2015, althans vanaf de dag dat de man het betreffende bedrag van de Belastingdienst gerestitueerd heeft gekregen tot de dag van betaling aan haar, zoals in de memorie van grieven sub 17 is beschreven;
7. aan de vrouw tegen behoorlijk bewijs van betaling te voldoen een bedrag ad € 5.000,-- te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 2 mei 2017 tot aan de dag van betaling door hem aan haar, zoals in de memorie van grieven sub 18 is beschreven;
8. a) aan de vrouw een bedrag ad € 26.000,-- te betalen, althans het bedrag dat haar op grond van alle relevante administratieve bescheiden toe zal blijken te komen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 2 mei 2017 tot de dag van betaling zoals in de memorie van grieven sub 20a is beschreven;
b) om op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per dag voor iedere dag dat de man acht dagen na betekening van het te wijzen arrest daarmee nalatig zal zijn, aan de vrouw kopieën van alle dagafschriften van zijn (privé)rekening met nummer [rekeningnummer] te verstrekken vanaf 1 januari 2013 tot en met 1 februari 2015;
c) om op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per dag voor elke dag dat de man acht dagen na betekening nalatig zal zijn, de vrouw de bewijsstukken met betrekking tot de kosten inzake het gemeenschappelijke pand aan de [adres 1] te [plaats c] over de periode vanaf 1 januari 2013 tot de datum van het verstrekken van de betreffende gegevens te verstrekken;
9. aan de vrouw tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag ad € 8.966,22 te vermeerderen met € 173,51 per maand vanaf 1 juli 2016 tot 21 december 2016, zoals in de memorie van grieven sub 9 is beschreven en onderbouwd, te vermeerderen met de wettelijke rente over het totaalbedrag vanaf 2 mei 2017 tot aan de dag van betaling door de man aan de vrouw;
en in conventie
subsidiair
10. indien en voor zover het hof van oordeel zou zijn dat de waarde in euro’s die de aan de vrouw toekomende effecten vertegenwoordigen, aan haar in contanten in plaats van in een gedeelte van de portefeuille zelf door de man dient te worden voldaan, om de man te veroordelen om binnen 48 uur na betekening van het te dezen te wijzen arrest aan de vrouw het – nader te specificeren – verschil te voldoen tussen de waarde van de aan de vrouw toekomende effecten ten tijde van de eenzijdige verkoop daarvan in april 2015 door de man en het door hem aan haar overgemaakte bedrag van € 523.101,-- in totaal, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf de datum van verkoop van het betreffende gedeelte van de aandelenportefeuille tot aan de dag van volledige betaling door de man aan de vrouw;
11. de vordering van de man tot veroordeling van de vrouw om hem de beslagkosten van € 939,20 vermeerderd met de maandelijkse kosten van € 83,42 vanaf 26 mei 2016 vanwege de door hem gestelde bankgarantie te betalen, alsnog af te wijzen,
een en ander met veroordeling van de man in de kosten van het geding in beide instanties met nakosten en rente.
De man heeft in principaal appel geconcludeerd:
1. tot weigering van de verzoeken tot vermeerdering, wijziging c.q. herformulering van de eisen van de vrouw, althans de vermeerdering van eis buiten beschouwing te laten;
2. tot niet-ontvankelijkverklaring van de vrouw in haar vorderingen, althans tot afwijzing daarvan, één en ander met veroordeling van de vrouw in alle kosten van rechtsbijstand die de man vanaf 17 oktober 2016 heeft moeten maken, nader op te maken bij staat, en alle overige kosten die dit geding met zich meebrengt;
3. de vrouw te veroordelen aan de man een bedrag van € 193.689,50, althans een door het hof te bepalen bedrag, te voldoen inzake de verdeling van de voormalige echtelijke woning indien wordt vastgesteld dat de hypothecaire geldlening ad € 387.739,- een lening is die gekoppeld dient te worden aan het kantoorpand staande en gelegen te [plaats c] , aan de [adres 1] ;
4. de vrouw te veroordelen aan de man een bedrag van € 125.000,-, althans een door het hof te bepalen bedrag, te voldoen inzake de waardering van de woning te [plaats a] aan de [adres 2] wanneer wordt bepaald dat van de door partijen overeengekomen peildatum van 12 juli 2014 moet worden afgeweken;
5. de vrouw te veroordelen aan de man een bedrag van € 20.000,-, althans een door het hof te bepalen bedrag, te voldoen inzake de verdeling van de inboedel, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 juli 2014;
6. de vrouw te veroordelen aan de man een bedrag van € 4.500,-, althans een door het hof te bepalen bedrag, te voldoen inzake de kosten van de woning te Spanje, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 juli 2014;
7. de vrouw te veroordelen aan de man een bedrag van € 10.000,-, althans een door het hof te bepalen bedrag, te voldoen inzake de kosten van het kantoorpand, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 februari 2015;
8. het bestreden vonnis ten aanzien van punt 5.6 te bekrachtigen;
en in incidenteel appel – naar het hof begrijpt met vernietiging van het bestreden vonnis in zoverre – :
1. te bepalen dat de vrouw binnen 7 dagen na betekening van het in deze zaak te wijzen arrest alle benodigde medewerking dient te verlenen aan een zo spoedig mogelijke overdracht en levering van het kantoorpand staande en gelegen te [plaats c] , aan de [adres 1] , aan de man tegen een waarde van € 630.000,- dan wel een door het hof te bepalen waarde, op straffe van een dwangsom van € 500,- voor iedere dag dat de vrouw daarmee in gebreke blijft;
2. de vrouw te veroordelen de huurder van het kantoorpand te [plaats c] , aan de [adres 1] mee te delen dat de gehele huur naar de man overgemaakt dient te worden, op straffe van een dwangsom van € 500,- voor iedere dag dat de vrouw daarmee in gebreke blijft;
3. de vrouw te veroordelen aan de man over de periode van 3 maart 2015 tot aan 11 april 2017 een gebruiksvergoeding van € 970,- per maand te voldoen ter zake de woning te [plaats a] aan de [adres 2] , althans een door het hof te bepalen bedrag;
4. de vrouw te veroordelen in alle kosten van rechtsbijstand die de man vanaf 17 oktober 2016 heeft moeten maken, nader op te maken bij staat en alle overige kosten die het geding in hoger beroep meebrengt met nakosten en rente in het geval de vrouw niet binnen veertien dagen na betekening mocht hebben betaald.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.