ECLI:NL:GHAMS:2018:3558

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 oktober 2018
Publicatiedatum
3 oktober 2018
Zaaknummer
23-003455-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis met uitzondering van beslissingen ten aanzien van de TULLEN in hoger beroep

Op 3 oktober 2018 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, dat op 28 september 2017 was gewezen. De zaak betreft een verdachte, geboren in 1980, die momenteel gedetineerd is in PI Flevoland. Het hof heeft het vonnis waarvan beroep bevestigd, met uitzondering van de beslissingen met betrekking tot de vorderingen tot tenuitvoerlegging. Deze vorderingen zijn afgewezen, mede gezien de opgelegde maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD) voor de duur van twee jaren, die de verdachte momenteel ondergaat.

Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de raadsman in overweging genomen. Het hof is van mening dat het in het belang van zowel de verdachte als de samenleving onwenselijk is dat de verdachte na het ISD-traject nog geconfronteerd wordt met strafrechtelijke sancties voor het onderhavige feit. Daarom heeft het hof de vorderingen tot tenuitvoerlegging afgewezen, met verwijzing naar artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.

De beslissingen van de politierechter, die voorwaardelijke gevangenisstraffen had opgelegd, zijn door het hof vernietigd ten aanzien van de vorderingen tot tenuitvoerlegging. Het hof heeft de vorderingen van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke gevangenisstraffen afgewezen. Het hof bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003455-17
datum uitspraak: 3 oktober 2018
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 28 september 2017 in de strafzaak onder de parketnummers 15-183953-17, 13-215090-16 (TUL) en 13-239800-16 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1980,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in PI Flevoland - HvB Almere Binnen te Almere.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
19 september 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en de gronden waarop het berust en zal dit derhalve bevestigen met dien verstande dat het hof de toepasselijke wettelijke voorschriften aanvult met verwijzing naar artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht en dat het tot andere beslissingen komt ten aanzien van de vorderingen tot tenuitvoerlegging. In zoverre zal het vonnis worden vernietigd.

Vorderingen tenuitvoerlegging

Daarnaast heeft de politierechter heeft de tenuitvoerlegging gelast van de:
  • door de politierechter te Amsterdam bij vonnis van 21 november 2016 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van één week, en
  • door de politierechter te Amsterdam bij vonnis van 24 maart 2017 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van één week.
De advocaat-generaal heeft afwijzing gevorderd van de vorderingen tot tenuitvoerlegging.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 7 september 2018 is aan hem bij inmiddels onherroepelijk vonnis van de rechtbank Amsterdam van 15 juni 2018 de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD) voor de duur van twee jaren opgelegd. De verdachte ondergaat thans die maatregel. Met de advocaat-generaal en de raadsman acht het hof het, in het belang van de verdachte én van de samenleving, onwenselijk dat de verdachte na afronding van dit ISD-traject nog geconfronteerd zal worden met strafrechtelijke sancties naar aanleiding van het onderhavige feit. Het hof zal de vorderingen tot tenuitvoerlegging daarom, mede gelet op het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, afwijzen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de beslissingen op de vorderingen tot tenuitvoerlegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Noord-Holland, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van Amsterdam van 21 november 2016 in de zaak met parketnummer 13-215090-16 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van één week.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Noord-Holland, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van Amsterdam van 24 maart 2017 in de zaak met parketnummer
13-239800-16 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van één week.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.M.J. Quaedvlieg, mr. I.M.H. van Asperen de Boer-Delescen en mr. P.C. Römer, in tegenwoordigheid van mr. J. Mulder, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 3 oktober 2018.
[…]