ECLI:NL:GHAMS:2018:3554

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 oktober 2018
Publicatiedatum
3 oktober 2018
Zaaknummer
23-000593-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter inzake verkeersdelicten met betrekking tot snelheidsovertreding en ontzegging rijbevoegdheid

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 3 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Haarlem. De verdachte, geboren in 1979, was eerder veroordeeld voor verkeersdelicten en had een ontzegging van de rijbevoegdheid. De tenlastelegging omvatte twee feiten: een snelheidsovertreding op de Rijksweg A9 op 6 mei 2011, waarbij de verdachte met 187 km/u reed, en het besturen van een motorrijtuig terwijl hem dat was ontzegd. Het hof heeft vastgesteld dat de verjaring van het eerste feit was ingetreden, waardoor het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk werd verklaard in de strafvervolging voor dat feit. Voor het tweede feit oordeelde het hof dat de verdachte wel strafbaar was, aangezien hij wist dat hij niet mocht rijden. De politierechter had eerder een geldboete en een ontzegging van de rijbevoegdheid opgelegd. Het hof heeft de straf in hoger beroep voorwaardelijk opgelegd, rekening houdend met de ernst van de feiten en de omstandigheden.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000593-18
datum uitspraak: 3 oktober 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Haarlem van 6 september 2012 in de strafzaak onder parketnummer 15-231824-11 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
19 september 2018.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 6 mei 2011 te Heemskerk, buiten de bebouwde kom, als bestuurder van een motorvoertuig (personenauto) op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, De Rijksweg A9, welke weg als autosnelweg was aangeduid, heeft gereden met een snelheid van ongeveer 187 kilometer per uur, in elk geval de aldaar toegestane maximumsnelheid van 120 kilometer per uur met meer dan 40 kilometer per uur heeft overschreden;
2:
hij op of omstreeks 6 mei 2011 te Heemskerk terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat hem bij rechterlijke uitspraak of strafbeschikking de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen was ontzegd, gedurende de tijd dat hem die bevoegdheid was ontzegd, op de weg, De Rijksweg A9, een motorrijtuig, (personenauto), heeft bestuurd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, reeds omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie

De politierechter heeft de verdachte op 6 september 2012 bij verstek veroordeeld ter zake van een overtreding (feit 1: overtreding van artikel 21 sub a RVV 1990) en een misdrijf (feit 2: overtreding van artikel 9, eerste lid, van de Wegenverkeerswet), telkens gepleegd op 6 mei 2011. Dit vonnis is op 12 februari 2018 in persoon aan de verdachte betekend.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het recht tot strafvervolging voor het onder 1 ten laste gelegde is verjaard.
Gelet op het bepaalde in artikel 71 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) is de verjaringstermijn aangevangen op 7 mei 2011. Op grond van artikel 70 Sr vervalt het recht tot strafvordering door verjaring in drie jaren voor alle overtredingen.
Artikel 72 Sr luidt, voor zover hier van belang:
Elke daad van vervolging stuit de verjaring, ook ten aanzien van anderen dan de vervolgde.
Na de stuiting vangt een nieuwe verjaringstermijn aan. Het recht tot strafvordering vervalt evenwel ten aanzien van overtredingen na tien jaren.
Als daden van vervolging worden aangemerkt alle formele daden door een rechter of het Openbaar Ministerie om in de fase voorafgaand aan de tenuitvoerlegging tot een (uitvoerbare) rechterlijke beslissing te geraken, waaronder bijvoorbeeld het wijzen van een vonnis of het doen van een verstekmededeling.
Het hof heeft geconstateerd dat de stukken in het dossier in het onderhavige geval blijk geven van na te noemen daden van vervolging:
  • een vonnis gewezen op 6 september 2012
  • een verstekmededeling van 1 oktober 2012
  • een verstekmededeling van 21 december 2015
  • een verstekmededeling van 12 februari 2018.
Bij de stukken bevindt zich tevens een verstekmededeling van 14 januari 2013, maar een daarbij behorende akte van uitreiking ontbreekt. Of de verstekmededeling daadwerkelijk is verzonden en/of uitgereikt, kan daarmee niet worden vastgesteld. Deze verstekmededeling kan dan ook niet worden aangemerkt als daad van vervolging.
Aldus zijn tussen de verstekmededelingen van 1 oktober 2012 en 21 december 2015 meer dan drie jaren verstreken en is het recht tot strafvordering ter zake van feit 1 verjaard. Het Openbaar Ministerie dient in zoverre niet-ontvankelijk te worden verklaard in de strafvervolging.
Het Openbaar Ministerie is ten aanzien van feit 2 wel ontvankelijk in de vervolging.

Overweging ten aanzien van het bewijs

Uit de ter terechtzitting in hoger beroep door de advocaat-generaal overgelegde stukken blijkt dat de verdachte op 3 april 2009 door de kantonrechter is veroordeeld tot, naast een geldboete, een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 4 maanden. Ook is de tenuitvoerlegging gelast van een bij vonnis van de kantonrechter van 6 november 2007 aan de verdachte voorwaardelijk opgelegde straf, te weten een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 4 maanden. In de kennisgeving “ingang ontzegging rijbevoegdheid” van 23 maart 2011 is vermeld dat de ontzegging zal ingaan op de 21e dag na betekening van dit schrijven om 00.00 uur. Deze kennisgeving is op 11 april 2011 in persoon aan de verdachte betekend. Dit betekent dat de verdachte vanaf dat moment wist dat hem met ingang van 2 mei 2011 de bevoegdheid was ontzegd motorrijtuigen te besturen voor een periode van in totaal acht maanden en dat hij dus ook op 6 mei 2011 wist dat hij geen motorrijtuig mocht besturen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 6 mei 2011 te Heemskerk, terwijl hij wist dat hem bij rechterlijke uitspraak de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen was ontzegd, gedurende de tijd dat hem die bevoegdheid was ontzegd, op de weg, de Rijksweg A9, een motorrijtuig, personenauto, heeft bestuurd.
Hetgeen onder 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 9, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 bewezen verklaarde veroordeeld tot een geldboete van € 960,00, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door negentien dagen hechtenis, en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van twee maanden en voor feit 2 een gevangenisstraf voor de duur van twee weken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 500,00 en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van twee maanden, beide voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, en voor feit 2 tot een gevangenisstraf voor de duur van twee weken.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft tijdens een periode dat hem - naar hij wist - bij gerechtelijk vonnis de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen was ontzegd toch een motorrijtuig bestuurd. Tegen plegers van misdrijven als deze moet streng worden opgetreden om te voorkomen dat de werking van rechterlijke verboden, die zoals in dit geval in het belang van de verkeersveiligheid zijn gegeven, wordt gefrustreerd.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 7 september 2018 is hij eerder – zij het geruime tijd geleden – onherroepelijk veroordeeld ter zake van een soortgelijk strafbaar feit alsmede ter zake van andere overtredingen van de Wegenverkeerswet.
In gevallen als deze pleegt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken te worden opgelegd. Gelet op het tijdverloop sinds 2011 en het feit dat de verdachte in de afgelopen jaren niet meer met politie en justitie in aanraking is gekomen, zal het hof deze gevangenisstraf geheel voorwaardelijk opleggen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 9 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart het Openbaar Ministerie ter zake van het onder 1 ten laste gelegde niet-ontvankelijk in zijn strafvervolging.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.M.J. Quaedvlieg, mr. I.M.H. van Asperen de Boer-Delescen en mr. P.C. Römer, in tegenwoordigheid van mr. J. Mulder, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 3 oktober 2018.
[…]
.