ECLI:NL:GHAMS:2018:355

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 januari 2018
Publicatiedatum
1 februari 2018
Zaaknummer
200.228.496/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenarrest inzake de beëindiging van de schuldsaneringsregeling van een appellant die als zelfstandige een onderneming is gestart zonder toestemming

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 30 januari 2018 een tussenarrest gewezen in het hoger beroep van een appellant die in beroep ging tegen de beëindiging van zijn schuldsaneringsregeling door de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had op 22 november 2017 besloten de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen, omdat de appellant niet had voldaan aan zijn informatie- en inspanningsverplichtingen. De appellant, bijgestaan door zijn advocaat mr. L.N. Huizenga, heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij wel degelijk aan zijn verplichtingen heeft voldaan en dat hij een voltijdse stage had gelopen, maar dat hij omwille van de schuldsaneringsregeling geen parttime werk kon accepteren. Hij heeft vervolgens als zelfstandige gewerkt via Uber, zonder voorafgaande toestemming van de rechter-commissaris, wat in strijd is met de voorwaarden van de schuldsaneringsregeling.

Het hof heeft vastgesteld dat de appellant tekort is geschoten in zijn verplichtingen, maar heeft ook opgemerkt dat de bewindvoerder van de appellant heeft aangegeven dat er mogelijkheden zijn voor een succesvolle afronding van de schuldsanering. Het hof heeft besloten de behandeling van de zaak aan te houden tot 10 april 2018, zodat de appellant de gelegenheid krijgt om de geconstateerde tekortkomingen te herstellen en de benodigde informatie te verstrekken. Het hof heeft benadrukt dat de appellant gedurende deze periode aan alle verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling moet blijven voldoen. De beslissing van het hof is een belangrijke stap in de beoordeling van de mogelijkheden voor de appellant om zijn schuldsaneringsregeling alsnog succesvol af te ronden.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.228.496/01
insolventienummer rechtbank : C/13/15/630-R
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 30 januari 2018
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. L.N. Huizenga te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Appellant wordt hierna [appellant] genoemd.
[appellant] is bij op 30 november 2017 per fax ter griffie van het hof ingekomen beroepschrift in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 22 november 2017, waarbij de rechtbank de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellant] tussentijds heeft beëindigd.
Het hoger beroep is behandeld ter zitting van 23 januari 2018. Bij die behandeling is [appellant] verschenen, bijgestaan door mr. Huizenga voornoemd, die het beroepsschrift heeft toegelicht aan de hand van pleitaantekeningen die aan het hof zijn overgelegd. Voorts is namens de bewindvoerder, J.M. Hoogland, verschenen.
Het hof heeft kennis genomen van het beroepschrift, het dossier van de rechtbank, waaronder het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg, het verslag van de bewindvoerder van 16 januari 2018, met bijlagen, en de namens [appellant] op 18 januari 2018 nader overgelegde stukken. [appellant] heeft verklaard eveneens te beschikken over de genoemde stukken.

2.Beoordeling

2.1
De rechtbank heeft de schuldsaneringsregeling op voordracht van de rechter-commissaris ten aanzien van [appellant] beëindigd aangezien zij, zakelijk weergegeven, van oordeel is dat [appellant] niet heeft voldaan aan de informatie- en inspanningsverplichting welke voortvloeien uit de schuldsaneringsregeling en zonder voorafgaande toestemming van de bewindvoerder en/of rechter-commissaris als zelfstandige een onderneming heeft gestart.
2.2
[appellant] heeft in het beroepschrift verzocht om het vonnis waarvan beroep te vernietigen en hem alsnog in staat te stellen de wettelijke schuldsaneringsregeling te voltooien. Daartoe heeft [appellant] – kort samengevat en voor zover voor de beslissing van belang – het volgende aangevoerd. [appellant] stelt zich op het standpunt dat hij wel degelijk aan de inspanningsverplichting heeft voldaan. In dit verband stelt [appellant] dat hij een voltijds stage heeft gelopen bij Aethon van september tot en met november 2016, waarbij hij de toezegging had gekregen dat hij daarna een voltijdse aanstelling bij Connexxion aangeboden zou krijgen. Toen hem echter een baan van 20 uur per week werd aangeboden heeft hij dat aanbod afgeslagen omdat hij in de veronderstelling was dat hij gedurende de schuldsaneringsregeling slecht een voltijdsfunctie mocht accepteren. Ook andere functies die hem in deeltijd werden aangeboden heeft hij om dezelfde reden afgewezen. Omdat [appellant] graag een eigen inkomen wilde genereren besloot hij in maart 2017 om als zelfstandige aan het werk te gaan. Sindsdien werkt [appellant] voltijds via Uber als chauffeur. Hij heeft een leasemaatschappij (Leaseplan) bereid gevonden hem een auto ter beschikking te stellen en zijn boekhouding wordt keurig bijgehouden door een boekhouder. Aldus kan [appellant] bewerkstelligen dat hij meer baten voor de boedel verwerft dan - met parttimewerk – in loondienst. [appellant] realiseerde zich niet dat hij voordat hij een eenmanszaak opzette toestemming had moeten vragen aan de rechter-commissaris. Daartegenover staat dat het een onderneming betreft waaraan nauwelijks risico’s zijn verbonden. Via Uber is hij namelijk verzekerd van voldoende ritten en het leasecontract is per maand opzegbaar. Zodra hij een beter aanbod in loondienst krijgt, kan hij zijn eenmanszaak weer gemakkelijk opheffen. Voorts is een nieuw ontstane schuld aan het Zilveren Kruis voldaan en is er voor een huurschuld een regeling aangeboden.
[appellant] erkent dat hij de actieve informatieverplichting heeft geschonden. Inmiddels is echter alle relevante informatie overgelegd aan de bewindvoerder. Indien het hof de geconstateerde tekortkoming met betrekking tot de inspanningsverplichting zodanig verwijtbaar acht dat hiervoor compensatie is geboden verzoekt [appellant] ter compensatie de looptijd van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van hem te verlengen.
2.3
De bewindvoerder heeft ter zitting in hoger beroep het volgende naar voren gebracht. Veel van de gevraagde informatie is inmiddels verstrekt, de nieuwe schuld aan het Zilveren Kruis is betaald en via de advocaat van [appellant] heeft zij vernomen dat er een regeling is getroffen met Ymere terzake van de huurschuld. De bewindvoerder is daarom van mening dat [appellant] nog een kans verdient. De bewindvoerder is bereid om de nog ontbrekende informatie van de boekhouder over het netto inkomen dat [appellant] vanaf maart 2017 in zijn eenmanszaak heeft gegenereerd af te wachten zodat aan de hand daarvan de boedelstand kan worden vastgesteld. Zij meent voorts dat indien de inkomsten uit de eenmanszaak op of onder bijstandsniveau liggen, de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellant] dient te worden verlengd met een periode die gelijk is aan de periode die [appellant] als zelfstandige voor Uber werkt, voor zover hij in die periode niet dan wel onvoldoende heeft gesolliciteerd naar een baan in loondienst.
2.4
Het hof stelt bij zijn beoordeling voorop dat – zoals in het bijzonder blijkt uit artikel 350, derde lid, Fw – uit de wettelijke schuldsaneringsregeling voor de schuldenaar verplichtingen voortvloeien, die hun grond vinden in de doelstelling van die wet. Deze doelstelling komt erop neer dat natuurlijke personen die in een uitzichtloze financiële positie zijn gekomen de kans moet worden geboden weer met een schone lei verder te gaan. Daar staat echter tegenover dat van de schuldenaar een actieve medewerking aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling wordt gevergd. Van het ontbreken van de vereiste medewerking kan, onder meer, sprake zijn indien de schuldenaar zijn informatie- en/of sollicitatieverplichting niet nakomt dan wel een boedelachterstand en/of bovenmatige nieuwe schulden heeft laten ontstaan.
2.5
Naar het oordeel van het hof is in hoger beroep voldoende komen vast te staan dat [appellant] heeft nagelaten de bewindvoerder (spontaan en tijdig) informatie te verstrekken benodigd voor een adequaat toezicht. Ook met betrekking tot de nakoming van de inspanningsverplichting is [appellant] tekortgeschoten. Hoewel [appellant] onlangs nog zeven sollicitatiebewijzen over de periode december 2016 tot en met februari 2017 per e-mail aan de bewindvoerder heeft doen toekomen, ontbreken er over de periode tot en met februari 2017 13 sollicitatiebewijzen. Mede gelet op de omstandigheid dat [appellant] herhaaldelijk door de bewindvoerder en bij brief van 4 november 2016 door de rechter-commissaris op de verplichtingen is gewezen, rechtvaardigen deze tekortkomingen, waarvan [appellant] een verwijt kan worden gemaakt, in beginsel een tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling. Daarbij komt dat [appellant] tijdens de schuldsaneringsregeling zonder toestemming van de rechter-commissaris als zelfstandige een onderneming is gestart en de bewindvoerder onvoldoende informatie heeft verstrekt omtrent de financiën van de door hem gedreven onderneming. Aldus is het voor de bewindvoerder oncontroleerbaar of aan de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen wordt voldaan, het hoogst haalbare inkomen ten behoeve van de schuldeisers wordt gegenereerd dan wel of de schuldeisers (verder) worden benadeeld. Uit het door [appellant] in hoger beroep overgelegde handgeschreven overzicht van de uren dat hij “on-line” was, de aangiften omzetbelasting over 2017, een e-mail aan Sociaal.nl van 23 maart 2017 en het “besluit proefplaatsing” van 12 september 2016 van de gemeente Amsterdam, wat daarvan ook zij, vallen de benodigde inkomensgegevens niet af te leiden.
2.6
Omdat de bewindvoerder met [appellant] mogelijkheden ziet dat de schuldsanering, onder verlenging met een nader te bepalen termijn, alsnog met goed gevolg kan worden afgerond, ziet het hof redenen de zaak aan te houden tot dinsdag 10 april 2018. [appellant] zal in de tussenliggende periode in de gelegenheid worden gesteld de geconstateerde tekortkomingen in de nakoming van de schuldsaneringsregeling alsnog te herstellen. Nu met name de gang van zaken met betrekking tot het starten en exploiteren van de onderneming vragen oproept die het belang van de boedel raken zal [appellant] in elk geval nog op juiste wijze toestemming van de rechter-commissaris dienen te verkrijgen voor de door [appellant] gevoerde onderneming. Verder zal [appellant] bewijsstukken dienen over te leggen van de aangifte inkomstenbelasting over 2017, het contract met Leaseplan, de nog ontbrekende sollicitatiebewijzen en een nadere toelichting op de door [appellant] overgelegde kostenstaat van kosten die hij in zijn onderneming maakt.
2.7
Gezien het voorgaande zal de behandeling van de zaak worden aangehouden tot
dinsdag 10 april 2018 om 9.30 uur. Op die datum en dat tijdstip zal de inhoudelijke behandeling worden voortgezet. (De raadsman van) [appellant] dient ter voorbereiding van die zitting de informatie zoals bedoeld onder 2.6 uiterlijk op 21 maart 2018 aan het hof en de bewindvoerder te sturen. Het hof wenst uiterlijk 3 april 2018 van de bewindvoerder te vernemen of de gevraagde toestemming van de rechter-commissaris is verkregen en of de voortzetting van de schuldsaneringsregeling kans van slagen heeft (met cc naar [appellant] ). [appellant] , zijn advocaat en de bewindvoerder worden aangezegd op de hierna te noemen zitting aanwezig te zijn.
Het hof wijst [appellant] erop op dat hij gedurende de periode van aanhouding ook aan alle overige uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen zal dienen te voldoen.
2.8
Een en ander leidt tot de volgende beslissing.

3.Beslissing

Het hof:
- bepaalt dat de behandeling van de zaak wordt aangehouden tot
10 april 2018 te 9.30 uurin verband met het onder 2.6 en 2.7 overwogene;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.M.L. Broekhuijsen-Molenaar, M.L.D. Akkaya en G.J. Visser en in het openbaar uitgesproken op 30 januari 2018 in tegenwoordigheid van de griffier.
Van dit arrest kan gedurende acht dagen na de dag van de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld door middel van een verzoekschrift in te dienen ter griffie van de Hoge Raad.