Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.COLIMA INTERNATIONAL LIMITED,
1.PRICEWATERHOUSECOOPERS N.V.,gevestigd te Amsterdam,
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De verdere beoordeling
investment manager(beheerder) van de Fondsen. Citco Global Custody N.V. (hierna: CGC) en Citco Bank Nederland B.V. (Dublin Branch) (hierna: CBN) traden op als
custodian(bewaarder) en
depositary(bewaarbedrijf) en Citco Fund Services (Europe) B.V. (hierna: CFS) als
administrator(administrateur).
broker/dealervan de Fondsen (van Sentry en de twee andere fondsen via Sentry). Verder was aan BMIS mandaat verleend om op te treden als
sub-investment manageren was BMIS door CGC benoemd tot
sub-custodian.
brokerstatementsen depotopgaven van BMIS en CGC/CGN. PwC c.s. hebben zich ten aanzien van het bestaan van de beleggingen in U.S. Treasury Bills dus in overwegende mate verlaten op de depotopgaven van BMIS en CGC/CGN. Het hof is van oordeel dat PwC c.s. hebben mogen uitgaan van de juistheid van deze depotopgaven. Daarbij laat het hof, net als de Accountantskamer, zwaar wegen dat CGC/CGN onder toezicht stond van De Nederlandse Bank (DNB) en dat BMIS onder toezicht stond van de Amerikaanse
Securities and Exchange Commission(SEC). Dat de SEC in 2003 een rapport heeft gepubliceerd, waarin zij haar bezorgdheid heeft geuit over haar (on)mogelijkheden om toezicht op
hedge fund advisorsuit te oefenen
,hetgeen PwC c.s. blijkens het
Position Paper on hedge funds(hierna: Position Paper) wisten, neemt, anders dan Colima c.s. hebben verdedigd, niet weg dat PwC c.s. hebben mogen uitgaan van een naar de destijds geldende maatstaven adequaat functionerend toezicht door de SEC. Daar komt bij dat onvoldoende is gesteld omtrent, of gebleken van, omstandigheden op grond waarvan PwC c.s. bij Sentry hadden moeten twijfelen aan de juist- of echtheid van de depotopgaven. Op basis van het beschikbare materiaal moet ervanuit gegaan worden dat deze op zichzelf genomen, wat vorm en inhoud betreft, geen enkele aanleiding tot argwaan gaven.
broker,
custodianen
investment managercombineerde was en is ook thans, naar PwC c.s. onweersproken hebben gesteld, niet in strijd met enige regelgeving of richtlijn en vormde, mede om die reden, op zichzelf geen aanleiding voor meer (systeemgerichte) controlewerkzaamheden. PwC c.s. hebben voldoende toegelicht dat bij ondernemingen zoals BMIS een functiescheiding bestaat tussen de front office (handel) en de back office (administratie), hetgeen - dit is niet in geschil - ook bij BMIS het geval was. Dat betekent dat, anders dan Colima c.s. aan hun stellingen ten grondslag leggen, PwC c.s. als redelijk handelend en redelijk bekwaam accountant, mede gelet op het hiervoor besproken overheidstoezicht, er vanuit mochten gaan dat de diverse functies die BMIS vervulde voldoende gescheiden waren.
guidanceonvoldoende hebben verdiept in de rollen, plichten en verantwoordelijkheden van de serviceorganisaties van Sentry (BMIS, CBN, CGC en CFS) en van Fairfield Greenwich en dat PwC c.s. zich voorts gelet op haar eigen
guidance, RAC 240, RAC 310 en RAC 400 onvoldoende heeft verdiept in de bedrijfsactiviteiten, administratieve organisatie en interne beheersing van Sentry. Volgens Colima c.s. is het verweer van PwC c.s. dat BMIS en CBN/CGC niet onder de definitie van serviceorganisatie vallen gezien de ‘in beginsel strakke’ twee-conclusieregel te laat gevoerd.
custodianen BMIS als
sub-custodian.
custody. Colima c.s. hebben hun afwijkende standpunt, gelet op de inhoud van de RAC 402, onvoldoende onderbouwd. PwC c.s. hebben verder voldoende onderbouwd dat en hoe zij hebben vastgesteld dat Sentry en CFS konden beschikken over alle details van de individuele aan- en verkooptransacties van de effecten en dat daarmee is voldaan aan de vereisten van RAC 402.
guidanceoverweegt het hof dat deze algemene richtlijnen bevatten die als uitgangspunt bruikbaar moeten zijn voor iedere controleopdracht en dat voor een relatief eenvoudig beleggingsfonds als Sentry niet alle attentiepunten en vragen uitgebreide be- of verantwoording behoeven. Voor zover Colima c.s. dat hebben willen betwisten hebben zij hun stellingen onvoldoende concreet toegelicht. Anders dan Colima c.s. betogen hoeft een redelijk handelend en redelijk bekwaam accountant bij een fonds als Sentry niet steeds alle voor veel complexere organisaties opgestelde attentiepunten na te lopen als daarvoor geen concrete aanleiding bestaat. Een zorgvuldige taakuitoefening brengt ook mee dat de accountant geen nodeloos uitgebreide werkzaamheden verricht.
hedge funds) het eerder genoemde Position Paper was opgesteld waarin algemene risico’s en actiepunten met betrekking tot
hedge fundswaren neergelegd. Zij hebben ook uiteengezet op welke wijze bij de controlewerkzaamheden ten aanzien van Sentry is omgegaan met de “
key risks and audit issues” zoals genoemd in dit Position Paper. Van onzorgvuldigheden is het hof in dit kader niet gebleken. PwC c.s. hebben toegelicht dat zij zich hebben verdiept in de beleggingsstrategie van Sentry, te weten de “
split strike conversion investment policy” en dat zij hebben vastgesteld dat BMIS deze strategie uitvoerde en daarbij binnen haar mandaat (
eligibility criteria) bleef. PwC c.s. hebben voorts voldoende inzichtelijk gemaakt dat zij beschikten over de relevante contracten, waaronder de
Brokerage and Custody Agreementtussen Sentry en CBN/CGC en de
Administration Agreementtussen Sentry en CFS. Juist is dat PwC c.s. niet konden beschikken over de (
sub-custodian) overeenkomst tussen CBN/CGC en BMIS. Dit betrof echter niet een overeenkomst waarbij Sentry partij was. Bovendien was CBN/CGC op basis van de met Sentry gesloten
Brokerage and Custody Agreementgerechtigd om een overeenkomst met een
sub-custodiante sluiten, was zonder meer duidelijk dat BMIS deze rol vervulde en waren de verantwoordelijkheden van (onder meer) BMIS als
sub-custodianuiteengezet in de
Private Placement Memoranda. Onder die omstandigheden is het hof van oordeel dat het ontbreken van deze overeenkomst in de controledossiers van PwC c.s. (en het niet opvragen daarvan) geen aanwijzing van onzorgvuldig handelen of nalaten van PwC c.s. oplevert.
key risks and audit issues” zij hebben onderkend en hoe zij deze hebben geadresseerd.
liquidatorvan de Fondsen (Krys) tegen PwC c.s. is gestart, ingebrachte) opinies in het geding te laten brengen, zal worden afgewezen. Daarbij is van belang dat het daarbij niet gaat om primaire bewijsstukken die zich in het domein van PwC c.s. bevinden, maar dat het (ook volgens Colima c.s.) gaat om in opdracht van Krys opgestelde
expert opinions,zonder dat concreet is toegelicht waarom de daarin vervatte informatie van belang zou zijn voor enige in dit geschil te nemen beslissing. Onder die omstandigheden ziet het hof geen aanleiding om in dit stadium van de procedure te bepalen dat PwC c.s. bedoelde opinies alsnog in het geding dient te brengen.