ECLI:NL:GHAMS:2018:3470
Gerechtshof Amsterdam
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Beroep op dwaling bij vaststellingsovereenkomst inzake omgangsregeling
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 11 september 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over een beroep op dwaling bij de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst tussen een man en een vrouw, die ouders zijn van een minderjarige. De man, verzoeker in hoger beroep, heeft op 8 mei 2017 hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 8 februari 2017, waarin een omgangsregeling was vastgesteld. De vrouw, verweerster in hoger beroep, heeft op 26 juli 2017 een verweerschrift ingediend. De mondelinge behandeling vond plaats op 13 juni 2018, waarbij beide partijen en de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig waren.
De man stelde dat hij bij de totstandkoming van de vaststellingsovereenkomst had gedwaald en onder druk was gezet om deze te ondertekenen. Hij betoogde dat de overeenkomst niet overeenkwam met zijn wensen voor meer contact met de minderjarige. De vrouw daarentegen betwistte de dwaling en stelde dat de man op de hoogte was van de inhoud van de overeenkomst, die in gezamenlijk overleg was opgesteld. Het hof oordeelde dat het beroep op dwaling niet slaagde, omdat de man zijn stellingen onvoldoende had onderbouwd. Het hof concludeerde dat de vaststellingsovereenkomst deel uitmaakte van de beschikking en dat de man en vrouw gehouden waren deze na te leven.
Uiteindelijk bekrachtigde het hof de bestreden beschikking en wees het verzoek van de man af. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid bij het aangaan van overeenkomsten en de noodzaak om juridische bijstand te zoeken tijdens mediationprocessen.