ECLI:NL:GHAMS:2018:3467

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 september 2018
Publicatiedatum
2 oktober 2018
Zaaknummer
200.184.259/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verschillende omgangsregeling voor kinderen na rapport bijzondere curator

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam op 11 september 2018, gaat het om de omgangsregeling voor de minderjarige kinderen [kind A] en [kind B] na een rapport van de bijzondere curator. De vader en moeder zijn verwikkeld in een geschil over de hoofdverblijfplaats van de kinderen en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. Het hof heeft eerder tussenbeschikkingen gegeven en verwijst naar deze uitspraken voor het verloop van het geding. De bijzondere curator heeft in haar rapport geconcludeerd dat [kind A] voldoende wilsbekwaam is om keuzes te maken over zijn verblijf, terwijl [kind B] nog niet rijp genoeg is om belangrijke beslissingen te nemen. De vader heeft verzocht om een stabiele regeling die voor beide kinderen gelijk is, terwijl de moeder zich zorgen maakt over de invloed van [kind A]'s wensen op de relatie met haar.

Tijdens de mondelinge behandeling op 18 juni 2018 zijn beide ouders, hun advocaten, de gezinsmanager van de GI, de vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming en de bijzondere curator verschenen. Het hof heeft de situatie van de kinderen beoordeeld en vastgesteld dat de huidige zorgregeling niet de rust biedt die zij nodig hebben. Het hof sluit zich aan bij het advies van de bijzondere curator, maar wijzigt de zorgregeling om minder wisselingen van plek te creëren en de band met de moeder te waarborgen. De uiteindelijke beslissing houdt in dat [kind A] van dinsdag na school tot de week erna op donderdag bij de vader verblijft, en [kind B] bij de moeder. De regeling wordt na zes maanden geëvalueerd.

Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank voor wat betreft de hoofdverblijfplaats van de kinderen, maar wijzigt de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad en het hof wijst het overige verzoek van de vader af.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.184.259/ 01
Zaaknummer rechtbank: C/15/223698/FA RK 15-1607
Beschikking van de meervoudige kamer van 11 september 2018 inzake
[de vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in principaal hoger beroep,
verweerder in incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. P.J. van de Pol te Haarlem,
en
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in principaal hoger beroep,
verzoekster in incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A.J.F. Manders te Haarlem.
Als belanghebbenden zijn verder aangemerkt:
- de minderjarige [A] (hierna te noemen: [kind A] );
- de minderjarige [B] (hierna te noemen: [kind B] );
- de gecertificeerde instelling de Jeugd- en Gezinsbeschermers (hierna te noemen: de GI).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
locatie: Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verdere verloop geding in hoger beroep

1.1
Het hof verwijst voor het verloop van het geding in hoger beroep naar hetgeen is overwogen in zijn tussenbeschikkingen van 1 november 2016 en 27 maart 2018.
1.2
Bij het hof is nadien ingekomen een brief van mevrouw G.M.M. de Boer (hierna te noemen: de bijzondere curator) van 8 juni 2018, ingekomen op 12 juni 2018.
1.3
De mondelinge behandeling is op 18 juni 2018 voortgezet. Verschenen zijn:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de GI, vertegenwoordigd door de gezinsmanager;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw V.A.S. Regout;
- de bijzondere curator.
Voorafgaand aan de zitting hebben beide partijen nog een reactie op het verslag van de bijzondere curator aan het hof doen toekomen.

2.De nadere beoordeling

2.1
Ter beoordeling aan het hof ligt voor bij wie van de ouders de kinderen hun hoofdverblijfplaats dienen te hebben en welke verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna ook: zorgregeling) voor de kinderen van partijen, [kind A] van nu 14 jaar en [kind B] van nu 9 jaar, moet gelden.
2.2
Op grond van het bepaalde in artikel 1:253a Burgerlijk Wetboek dient de rechter in geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag, waaronder de onderhavige geschillen over de hoofdverblijfplaats en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna ook: zorgregeling), een zodanige beslissing te nemen als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
2.3
De bijzondere curator komt in haar rapport tot de conclusie dat zij [kind A] , hoewel hij druk ervaart van buiten om te kiezen, voldoende wilsbekwaam acht om keuzes te maken en de gevolgen van deze keuzes te overzien. Meermalen heeft [kind A] zijn wens geuit meer bij zijn vader te willen wonen en hiermee dient rekening te worden gehouden in de huidige procedure. [kind B] daarentegen acht zij onvoldoende rijp om te kunnen beslissen over belangrijke zaken die haar betreffen, al dienen ook haar gedachten en wensen te worden meegenomen in de huidige zaak. [kind B] wil liever niet worden blootgesteld aan de keuze met betrekking tot de omgang met haar ouders. De kinderen hebben steun aan elkaar ontwikkeld, maar hebben ook behoefte aan autonomie, waardoor er een mogelijke meerwaarde zit in een regeling waarbij de kinderen deels alleen bij een ouder verblijven.
Op basis van haar bevindingen adviseert de bijzondere curator [kind A] doordeweeks bij de vader te laten verblijven en in het weekend beurtelings bij de vader of de moeder, aan te vangen op vrijdag na school, waarbij hij eenmaal per twee weken op donderdag na school tot [kind B] naar bed gaat bij de moeder blijft. [kind B] dient om de week wisselen, volgens het huidige schema. Overwogen kan worden dat [kind B] ook op dinsdag bij de moeder is van na school tot de volgende ochtend, omdat de vader en [kind A] op dinsdagavond (en woensdagavond) beiden met basketbal bezig zijn. Het is wenselijk dat [kind A] in de periode bij zijn vader ook een dagdeel bij zijn moeder is, als [kind B] daar is. Een nieuwe zorgregeling dient 3 tot 6 maanden te worden gehandhaafd en geëvalueerd, zonder betrokkenheid van de kinderen. Tot slot acht zij psychodiagnostisch onderzoek bij beide ouders van belang binnen het kader van de ondertoezichtstelling, aldus de bijzondere curator.
2.4
De vader heeft na indiening van het rapport van de bijzondere curator nog aangevoerd dat een stabiele regeling die voor beide kinderen hetzelfde is, meer recht doet aan de kinderen. Bovendien dient hij de trainingen en wedstrijden van [kind A] voor zijn rekening te nemen, omdat de moeder meent dat twee keer in de week trainen niet in het belang van [kind A] is, waardoor [kind A] bij de moeder maar eenmaal per week traint. De vader stelt voor dat de ene ouder de kinderen het ene jaar met Eerste Kerstdag en Oud- en Nieuw heeft en de andere ouder het andere jaar. Daarnaast is van belang om aan te geven dat een schoolvakantie begint op de laatste vrijdag na school. Tot slot heeft de vader ter zitting op 18 juni 2018 verzocht om vervangende toestemming aan beide ouders om met de kinderen naar het buitenland te gaan naar alle landen, tenzij er door de rijksoverheid een negatief reisadvies is uitgebracht op de dag van, dan wel voorafgaand aan, vertrek.
2.5
De moeder heeft naar aanleiding van het rapport van de bijzondere curator ter zitting op 18 juni 2018 aangevoerd dat op deze manier de mening van een jongen van 14 jaar, die al vijf jaar in een enorme crisis verkeert als gevolg van het feit dat zijn ouders hun ouderschap niet gezamenlijk kunnen oppakken, beslissend wordt geacht. Hij wordt daarmee eigenaar van het probleem dat zijn ouders behoren op te lossen. Voor de verklaring van [kind A] is geen enkel aanknopingspunt te vinden en deze kan een gevolg zijn van ouderonthechting. De vader weigert om met de moeder te praten en dat zal in de toekomst niet anders zijn. De moeder gunt de vader zijn rol als vader, maar omgekeerd geldt dit niet. Toewijzing van de verzoeken zal ertoe leiden dat [kind A] de mogelijkheid wordt onthouden om een hechte band met zijn moeder te hebben en houden.
2.6
De raad heeft ter zitting op 18 juni 2018 aangegeven dat duidelijk is dat beide kinderen in de ontwikkeling bedreigd worden en blijvend stress ervaren in deze situatie waarin ouders blijven strijden. Het is aan de ouders om hier beweging in te brengen. [kind A] voelt zich verantwoordelijk voor zijn zusje, waardoor hij zijn eigen behoeften ondergeschikt maakt en hiervoor eigen ruimte nodig heeft. In de huidige situatie lukt dat onvoldoende en zijn ontwikkeling loopt nog steeds schade op. De raad kan zich daarom vinden in het advies van de bijzondere curator ten aanzien van de omgangsregeling, aangezien hierbij meer ruimte is voor beide kinderen om zich te ontwikkelen. Ten aanzien van het hoofdverblijf adviseert de raad die van [kind A] bij de vader te bepalen en die van [kind B] bij de moeder.
2.7
Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zittingen in hoger beroep is het volgende gebleken. Het is ondanks vele pogingen niet gelukt de ouders dichter bij elkaar te brengen, wat ten koste is gegaan en nog steeds ten koste gaat van de ontwikkeling van de kinderen. Beide kinderen zitten knel tussen twee ouders die niet communiceren en waarbij de vader de moeder als zodanig diskwalificeert. Voldoende duidelijk is geworden dat ook de huidige zorgregeling niet de rust brengt die de kinderen zo hard nodig hebben.
Met de bijzondere curator is het hof van oordeel dat, ondanks de druk van buitenaf, rekening dient te worden gehouden met de door [kind A] geuite wens om meer tijd bij zijn vader door te brengen, nu hij hiervoor voldoende wilsbekwaam is en hij deze wens consistent heeft geuit. Bovendien is voldoende gebleken dat hij zich verantwoordelijk voelt voor zijn zusje en dat beide kinderen gebaat zouden zijn bij meer eigen ruimte om zich te ontwikkelen. Mede op grond hiervan sluit het hof dan ook in zoverre aan bij het advies van de bijzondere curator, dat de huidige zorgregeling voor [kind B] gehandhaafd dient te blijven en dat het zwaartepunt van [kind A] bij de vader moet komen te liggen. Hierbij is belangrijk dat [kind A] en [kind B] wel voldoende tijd samen doorbrengen, zodat hun hechte band intact blijft.
Het hof is echter met de rechtbank van oordeel dat minder wisselingen van plek de kinderen meer rust zal geven. Daarnaast zou de door de bijzondere curator voorgestane zorgregeling een aanzienlijke beperking van het contact met de moeder betekenen, wat het hof, gezien de toch al kwetsbare relatie tussen [kind A] en zijn moeder, niet wenselijk acht. Het hof komt op grond daarvan tot het oordeel dat voor [kind A] een zorgregeling dient te worden bepaald waarbij hij van dinsdag na school tot de week erna op donderdag naar school (derhalve 9 overnachtingen) bij de vader verblijft en vervolgens op donderdag na school tot dinsdag naar school bij de moeder (waar [kind B] voor het grootste deel van de tijd dan ook zal zijn). Belangrijk hierbij is dat na een termijn van zes maanden een evaluatie volgt van de zorgregeling onder leiding van de gezinsvoogd.
Het hof ziet onvoldoende aanleiding om de door de rechtbank bepaalde regeling dat de vader [kind A] bij wedstrijden en trainingen zal halen en brengen te wijzigen en zal zodoende het verzoek van de vader op dit punt toewijzen.
2.8
Ten aanzien van de vakantie- en feestdagen overweegt het hof dat de regeling als bepaald door de rechtbank dient te worden gehandhaafd, met dien verstande dat de schoolvakanties geacht worden aan te vangen op de laatste vrijdag voor de vakantie na school. Om een eerlijke verdeling van de feestdagen te bewerkstelligen, is het hof daarnaast van oordeel dat de Kerstvakantie zodanig ingericht dient te worden dat de ene ouder het ene jaar de eerste week de kinderen zal hebben en het andere jaar de andere ouder.
2.9
Ten aanzien van het hoofdverblijf van de kinderen overweegt het hof als volgt. Het hoofdverblijf van de kinderen is onlosmakelijk verbonden met de zorgregeling. Nu de zorgregeling van [kind B] , als neergelegd in de bestreden beschikking, in stand zal blijven, ziet het hof geen aanleiding om het hoofdverblijf van [kind B] te wijzigen. De zorgregeling van [kind A] zal wel worden gewijzigd, maar met dien verstande dat hij meer tijd bij de vader zal doorbrengen. Ook het door de rechtbank bepaalde hoofdverblijf van [kind A] bij de vader zal daarom in stand worden gehouden.
2.1
Het verzoek van de vader om vervangende toestemming voor beide ouders om met de kinderen naar het buitenland te gaan, is dusdanig laat ingediend, dat het hof dit verzoek wegens strijd met de eisen van een goede procesorde buiten beschouwing zal laten.
2.11
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

3.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor zover deze ziet op de hoofdverblijfplaats van de kinderen;
vernietigt de beschikking waarvan beroep voor zover deze ziet op de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen partijen en in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken aldus dat:
  • [kind A] om de week bij de moeder verblijft van donderdag na school (in de even week) tot dinsdag naar school, met dien verstande dat [kind A] tijdens deze dagen door de vader wordt opgehaald om naar basketbalwedstijden en -trainingen te gaan, waarbij de vader [kind A] bij de moeder ophaalt en hem ook weer bij haar terugbrengt;
  • [kind B] iedere even week van maandag uit school tot de week erna maandag naar school bij de moeder verblijft;
  • de kinderen gedurende de helft van alle feest- en vakantiedagen bij de moeder verblijven, een en ander in onderling overleg te bepalen, waarbij vakanties aanvangen op de laatste vrijdag na school en met dien verstande dat de kinderen in de even jaren de eerste week van de Kerstvakantie bij de moeder zullen verblijven en in de oneven jaren het andere jaar de tweede week van de Kerstvakantie;
  • een en ander onder evaluatie door de gezinsvoogd na een termijn van zes maanden;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.N. van de Beek, T.A.M. Tijhuis en J.W. Brunt, bijgestaan door mr. J. Stein als griffier, en is op 11 september 2018 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.