ECLI:NL:GHAMS:2018:3427

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 september 2018
Publicatiedatum
28 september 2018
Zaaknummer
23-000760-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake mishandeling met betrekking tot een incident in Amsterdam

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 14 september 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 17 februari 2017 was gewezen. De verdachte, geboren in 1982, werd beschuldigd van mishandeling van [slachtoffer 1] op 27 november 2016 in Amsterdam. Tijdens de zitting heeft het hof zelf camerabeelden bekeken, die een cruciale rol speelden in de beoordeling van de zaak. De verdediging voerde aan dat de verdachte niet had geslagen en dat het letsel van [slachtoffer 1] niet door hem was veroorzaakt. Tevens werd een beroep op noodweer gedaan, maar het hof verwierp dit verweer. Het hof concludeerde dat de verdachte met kracht tegen het hoofd van [slachtoffer 1] had geslagen, wat leidde tot letsel. Het hof oordeelde dat de verdachte strafbaar was en legde een geldboete van € 300,00 op, met een subsidiaire hechtenis van 6 dagen. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] tot schadevergoeding toegewezen tot een bedrag van € 100,00. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en deed opnieuw recht, waarbij het de verdachte schuldig bevond aan mishandeling.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-000760-17
Datum uitspraak: 14 september 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 17 februari 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-244269-16 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 31 augustus 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 27 november 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die persoon/personen een of meermalen met kracht tegen het hoofd en/of het lichaam te stompen en/of te slaan.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Bespreking van een gevoerd verweer

De raadsman heeft primair vrijspraak bepleit en betoogd dat op grond van de inhoud van het dossier, waaronder de ter terechtzitting in hoger beroep bekeken camerabeelden, niet kan worden bewezen dat de verdachte de aangever [slachtoffer 1] heeft mishandeld. Hij heeft daartoe aangevoerd dat niet is vast te stellen dat de verdachte heeft geslagen, althans [slachtoffer 1] heeft geraakt. Evenmin kan worden vastgesteld dat het bij [slachtoffer 1] geconstateerde letsel door de verdachte is toegebracht. Subsidiair heeft de raadsman betoogd dat de verdachte een beroep toekomt op noodweer, dan wel noodweerexces. Daarbij heeft de raadsman erop gewezen dat op de camerabeelden te zien is dat de verdachte met zijn rug tegen de muur stond op het moment waarop hij door [slachtoffer 1] werd aangevallen en hij geen andere mogelijkheid had dan zich te verweren.
Het hof heeft door zelf ter terechtzitting de camerabeelden te bekijken vastgesteld dat de beschrijving van die beelden in het proces-verbaal van bevindingen van de opsporingsambtenaar [verbalisant] (p. 18-20 van het dossier) juist is. Kort samengevat behelst dit proces-verbaal en de eigen waarneming van het hof, dat op de beelden te zien is dat de verdachte contact zoekt met de aangever [slachtoffer 1], waarna zij hun hoofden dicht bij elkaar brengen, kennelijk om elkaar te kunnen verstaan. Te zien is dat [slachtoffer 1] de verdachte een duw of klap geeft op borst/schouderhoogte en dat de verdachte daardoor kort uit balans raakt. Daarna ontstaat een duw- en treksituatie tussen [slachtoffer 1] en de verdachte. Vervolgens komen personen tussenbeide en is de fysieke confrontatie tussen de verdachte en [slachtoffer 1] beëindigd. [slachtoffer 1] zet enkele passen achteruit. De verdachte dringt op in de richting van [slachtoffer 1], maar wordt door anderen vastgehouden. Hij lijkt vervolgens tot bedaren te komen. Er verstrijkt ongeveer anderhalve minuut, waarin te zien is dat de verdachte af en aan contact blijft zoeken met [slachtoffer 1]. Vervolgens vliegt de verdachte [slachtoffer 1] op wilde en schijnbaar weinig gecoördineerde wijze aan en maakt hij met zijn vuisten een groot aantal slaande bewegingen in de richting van het hoofd en het lichaam van [slachtoffer 1]. [slachtoffer 1] probeert zijn hoofd te beschermen en gaat naar de grond. Pas als de verdachte door beveiligingspersoneel van [slachtoffer 1] wordt afgetrokken, houdt het door hem op [slachtoffer 1] uitgeoefende geweld op. [slachtoffer 1] heeft in zijn aangifte verklaard dat hij verscheidene klappen heeft gekregen en op de grond terecht is gekomen en dat hij letsel heeft aan zijn gezicht (p. 5). Van dat letsel bevinden zich foto’s in het dossier (p. 7-10).
Het hof verwerpt het primaire verweer, nu het hof op grond van het vorenstaande als vaststaand aanneemt dat de verdachte met zijn vuisten [slachtoffer 1] heeft geslagen en hem daarbij letsel heeft toegebracht, mede in aanmerking genomen dat de plaats en aard van het letsel correspondeert met het handelen van verdachte ten aanzien van [slachtoffer 1]. Ook het subsidiaire verweer wordt verworpen. Voor zover op het moment waarop de verdachte een duw/klap van [slachtoffer 1] kreeg sprake zou zijn geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen verdediging geboden was, was die situatie ten einde op het moment waarop de verdachte en [slachtoffer 1] na het duwen en trekken uit elkaar waren gehaald en [slachtoffer 1] enkele passen achteruit had gedaan. Het is de verdachte die daarna – zonder dat van een noodweersituatie sprake was – opnieuw fysiek gewelddadig de confrontatie heeft gezocht met [slachtoffer 1]. Gesteld noch aannemelijk is geworden dat deze nieuwe aanval het onmiddellijke gevolg was van een hevige gemoedsbeweging die was veroorzaakt door de daaraan voorafgegane wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer 1].

Bewezenverklaring

Het hof acht bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 27 november 2016 te Amsterdam [slachtoffer 1] heeft mishandeld door die persoon met kracht tegen het hoofd te slaan.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 300,00 subsidiair 6 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de politierechter opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon en draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling. Door aldus te handelen heeft de verdachte een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de aangever en hem pijn toegebracht. Feiten als de onderhavige, waarbij geweld in het uitgaansleven wordt aangewend, dragen bij aan een gevoel van onveiligheid, niet alleen bij de slachtoffers, maar ook bij omstanders.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 15 augustus 2018 is hij niet eerder strafrechtelijk veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een geldboete van na te melden hoogte passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 350,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 100,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
De raadsman heeft zich ter terechtzitting op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen, omdat de benadeelde partij de veroorzaker is van het incident.
Het hof overweegt dat uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende is gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen. Dat de benadeelde partij het incident zou hebben veroorzaakt is niet aannemelijk geworden. Daaraan doet niet af dat op de hiervoor beschreven camerabeelden te zien is dat ook de benadeelde partij zich op enig moment in het geheel van de uitwisselingen tussen de benadeelde partij en de verdachte die avond fysiek niet geheel onbetuigd heeft gelaten.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 23, 24, 24c, 36f en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 300,00 (driehonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
6 (zes) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 100,00 (honderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 100,00 (honderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
2 (twee) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 27 november 2016.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R. Kuiper, mr. M.L.M. van der Voet en mr. J. Piena, in tegenwoordigheid van mr. G.G. Gielen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 14 september 2018.