ECLI:NL:GHAMS:2018:3426

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 juli 2018
Publicatiedatum
28 september 2018
Zaaknummer
23-003515-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Profijtontneming in verband met vuurwerkhandel en eenvoudige kasopstelling

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 27 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft een vordering van het openbaar ministerie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde, die betrokken was bij een vuurwerkhandel. De rechtbank had eerder bepaald dat de veroordeelde € 60.981,- moest betalen aan de Staat. De veroordeelde heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Het hof heeft de zaak onderzocht tijdens de zitting op 13 juli 2018, waarbij de advocaat-generaal en de raadsman van de veroordeelde hun standpunten naar voren hebben gebracht. De advocaat-generaal stelde dat de lening van de veroordeelde aan een firma een gefingeerde lening was en dat er onvoldoende bewijs was voor het beginsaldo van € 52.000,- dat de veroordeelde claimde. De raadsman betwistte dit en voerde aan dat het geld legaal was verkregen. Het hof heeft de verklaringen van de veroordeelde en getuigen beoordeeld en kwam tot de conclusie dat het beginsaldo van € 52.000,- als legitiem kon worden beschouwd. Het hof heeft de vordering van het openbaar ministerie gedeeltelijk toegewezen en de verplichting tot betaling aan de Staat vastgesteld op € 20.981,-, ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Het vonnis van de rechtbank is vernietigd en het hof heeft opnieuw recht gedaan.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-003515-17
Datum uitspraak: 27 juli 2018
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 3 oktober 2017 op de vordering van het openbaar ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak met nummer 15-997515-10 tegen de veroordeelde:
[veroordeelde],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1953,
thans zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.

Procesgang

Het openbaar ministerie heeft in eerste aanleg gevorderd dat aan de veroordeelde de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat tot een bedrag van € 72.981,-.
De rechtbank Noord-Holland heeft bij vonnis van 3 oktober 2017 de veroordeelde de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 60.981,- ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Tegen voormeld vonnis is door de veroordeelde hoger beroep ingesteld.

Veroordeling

De veroordeelde is bij arrest van de economische kamer van het gerechtshof Amsterdam van 25 juli 2017 veroordeeld ter zake van:
  • Feit 1: medeplegen van opzettelijke overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer, meermalen gepleegd en opzettelijke overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer, in eendaadse samenloop gepleegd;
  • Feit 2: opzettelijke overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer, meermalen gepleegd.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 13 juli 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de veroordeelde en de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.

Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat aan de veroordeelde de verplichting wordt opgelegd tot betaling aan de Staat van € 60.981,- ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Hij heeft daartoe aangevoerd dat hij – in tegenstelling tot de rechtbank – van mening is dat de lening van de veroordeelde aan de Firma [bedrijf 1] van € 12.000,- een gefingeerde lening is, maar dat hij daar geen discussiepunt van zal maken en dit als legale ontvangsten zal meerekenen. Daarnaast acht hij niet aannemelijk dat de veroordeelde per 1 januari 2008 een beginsaldo heeft gehad van € 52.000,-. Onvoldoende is gebleken dat dit bedrag al in het bezit was van de veroordeelde. De schriftelijke verklaring van de heer [naam 1] , en meer in het bijzonder diens getuigenverklaring ter terechtzitting, is volgens de advocaat-generaal ongeloofwaardig en wordt niet ondersteund door enig ander bewijsmiddel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de veroordeelde per 1 januari 2008 beschikte over een bedrag van € 52.000,- aan contant geld. Dit bedrag had de veroordeelde met zijn echtgenote gespaard en lag contant in de caravan waar zij woonden. Omdat op de camping vaak werd ingebroken heeft de veroordeelde het geld in bewaring gegeven bij [naam 1] . Dit geld heeft hij vervolgens gebruikt voor de lening, dan wel afgifte, van € 45.000,- aan zijn voormalige werkgever [naam 2] . De raadsman heeft voorts een voorwaardelijk verzoek gedaan tot aanhouding van de zaak in verband met het opvragen van bankafschriften, als de verklaring van de veroordeelde omtrent het beginsaldo van
€ 52.000,- niet aannemelijk wordt geacht. Ten slotte is volgens de raadsman ten onrechte een betaling van [naam 2] ten bedrage van € 2.500,- in contanten aan de veroordeelde niet aan de inkomstenkant meegeteld.
Oordeel van het hof
Bij de vaststelling van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden geschat neemt het hof als uitgangspunt de berekening zoals deze is gemaakt in de ontnemingsrapportage. Dit betreft een berekening op basis van een eenvoudige kasopstelling, zijnde een berekening waarin alleen de contante geldstromen inzichtelijk zijn gemaakt.
Beginsaldo
De veroordeelde heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij en zijn echtgenote veel geld hebben verdiend met werken, dit telkens hebben opgenomen van hun bankrekening en aanvankelijk hebben bewaard in hun caravan. Vanwege overvallen en inbraakgevoeligheid van de caravan heeft de veroordeelde het geld naar [naam 1] gebracht om het in diens kluis te bewaren. De kluis bevond zich in de kelder van [naam 1] . Samen met [naam 1] heeft hij het geld geteld en in een envelop gedaan. Indien hij geld nodig had, pakte hij dit uit de kluis. [naam 1] schreef dit op de envelop, zodat ze beiden wisten hoeveel geld er nog in de kluis lag. De raadsman heeft in eerste aanleg als bijlage bij zijn brief van 25 november 2011 een verklaring van [naam 1] gevoegd, inhoudende de mededeling dat de veroordeelde hem op 1 maart 2002 een bedrag van € 52.000,- in bewaring heeft gegeven. Getuige [naam 1] heeft ter terechtzitting in hoger beroep, kort gezegd, de verklaring van de veroordeelde in hoofdlijnen bevestigd.
Het hof stelt voorop dat de verklaring van de veroordeelde dat genoemd geldbedrag volledig afkomstig is uit legale bron weinig aannemelijk is. De veroordeelde heeft geen enkele logische verklaring gegeven voor het opnemen van het geld en het vervolgens contant bewaren. Evenmin wordt diens verklaring ondersteund door enig ander bewijsmiddel. De stelling van de veroordeelde dat het geld uit legale bron afkomstig is, doet evenwel niet ter zake. De onderzoeksperiode loopt immers van 1 januari 2008 tot en met 27 december 2010, waardoor slechts aan de orde is of de veroordeelde op 1 januari 2008 over een geldbedrag van € 52.000,- beschikte. Het hof beantwoordt die vraag bevestigend, omdat naar het oordeel van het hof geen aanleiding bestaat om aan de inhoud van de verklaring van [naam 1] te twijfelen. Het hof zal daarom bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel rekening houden met een beginsaldo van € 52.000,-.
Aan de door de raadsman gestelde voorwaarde voor aanhouding van de procedure om bankafschriften op te vragen is niet voldaan, zodat het voorwaardelijk verzoek tot aanhouding verder geen bespreking behoeft.
Lening Firma [bedrijf 1]
De veroordeelde heeft op 10 juni 2009 bij [bedrijf 2] een Volkswagen Golf [kenteken 1] gekocht voor een bedrag van € 25.500,- en dit contant betaald. De veroordeelde heeft verklaard dat hij € 12.000,- heeft geleend van [bedrijf 1] , van [bedrijf 3] , om de aankoop van genoemde auto te financieren. De auto betrof een aanbieding. Hij wilde voor een paar weken het geldbedrag lenen, want in juli zou hij geld uit de erfenis van zijn vader krijgen, ongeveer € 15.000,-. De veroordeelde heeft verklaard van de lening € 250,- per maand te moeten aflossen.
De heer [naam 3] heeft op 5 januari 2011 verklaard dat hij dacht dat de veroordeelde een bedrag van € 11.000,- had geleend en € 300,- per maand terug moest betalen. De veroordeelde had zes á zeven keer afgelost. Op 7 juni 2011 heeft hij verklaard dat de veroordeelde ongeveer € 3.000,- tot € 6.000,- had afgelost.
Het hof acht niet aannemelijk dat de veroordeelde een bedrag van € 12.000,- heeft geleend van de heer [naam 3] . De veroordeelde en [naam 3] hebben hierover verschillend verklaard en er zijn geen stukken waaruit blijkt dat deze lening is verstrekt. Dit bedrag van € 12.000,- zal dus zowel bij de ontvangsten als uitgaven niet worden meegenomen in de eenvoudige kasopstelling.
Met betrekking tot de navolgende bedragen is het hof met de rechtbank van oordeel dat deze als contante ontvangsten dienen te worden aangemerkt.
Legale contante ontvangsten inclusief bankopnamen
Bij toepassing van de ‘eenvoudige kasopstelling’ worden bankopnames aangemerkt als contante ontvangsten. Dit zijn omzettingen van giraal geld naar kasgeld die als ontvangsten in de ‘portemonnee’ van de veroordeelde gaan. De totale geldopnamen van de bankrekeningen bedragen € 21.390,-. [1]
Salaris [bedrijf 4]
In de administratie van de veroordeelde die bij [naam 4] is aangetroffen bevond zich een handgeschreven verklaring dat in de periode augustus en september 2010 het salaris per kas aan de veroordeelde is betaald. Het ging om tweemaal € 619,20 van [bedrijf 4] aan de veroordeelde. De overige salarisbetalingen zijn via de bankrekeningen ontvangen. De totale kasontvangsten van werkgever [bedrijf 4] bedragen: € 1.238,40. [2]
Verkoop auto [kenteken 2]
Uit verklaringen van de veroordeelde is gebleken dat hij zijn personenauto, Volkswagen Golf met het kenteken [kenteken 2] , heeft verkocht op 5 juni 2009 via de heer [naam 3] aan [naam 5] voor een bedrag van € 11.000,-. [3] [naam 3] heeft verklaard dat hij € 11.000,- van zijn buurman [naam 5] heeft verkregen en dit contant aan de veroordeelde heeft afgedragen. [4] [naam 5] heeft op zijn beurt verklaard dat hij tezamen met de veroordeelde naar het postkantoor is geweest om het kentekenbewijs over te schrijven en direct geld aan de balie heeft opgenomen om de € 11.000,- rechtstreeks aan de veroordeelde te overhandigen. [5] In de kasopstelling is de verkoopopbrengst uit de verkoop van de auto, totaal € 11.000,- als contante ontvangst verwerkt. [6]
Eindsaldo contant geld
Het eindsaldo contant geld is het bedrag dat de veroordeelde aan contanten tot zijn beschikking had aan het eind van de onderzoeksperiode, te weten op 27 december 2010, toen hij thuis werd aangehouden. Bij zijn fouillering is toen een bedrag van € 295,- in beslag genomen. De veroordeelde verklaarde dit bedrag bij hem thuis te hebben opgehaald. Bij de doorzoeking van zijn woning zijn geen contante gelden aangetroffen. Het bedrag van € 295,- wordt meegenomen als eindsaldo contant geld. [7]
Recapitulatie ontvangsten:
Opnames € 21.390,-
Kasontvangst [bedrijf 4] € 1.238,-
Verkoop auto [kenteken 2] € 11.000,-
Totaal: € 33.628,-
Leningen aan [naam 2]
Uit verklaringen van de veroordeelde is gebleken dat hij vanaf medio 2008 gelden heeft uitgeleend aan zijn werkgever [naam 2] . Totaal heeft de veroordeelde € 45.000,- uitgeleend. [8]
De veroordeelde heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat [naam 2] hem een bedrag van € 2.500,- had terugbetaald. De veroordeelde had hierom gevraagd, omdat hij het tijd vond dat [naam 2] hem eens wat zou terugbetalen. Het hof acht de verklaring van de veroordeelde niet aannemelijk, omdat die niet is onderbouwd. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
Met betrekking tot de navolgende bedragen is het hof met de rechtbank van oordeel dat deze als contante uitgaven dienen te worden aangemerkt.
Bankstortingen
Stortingen op de bankrekeningen worden bij de eenvoudige kasopstelling meegenomen als contante uitgaven: het kasgeld wordt omgezet in giraal geld wat betekent dat het geld feitelijk uit de ‘portemonnee’ van de veroordeelde is gegaan. De totale bankstortingen bedragen € 17.300,-. [9]
Contante uitgaven aan voeding
De contante uitgaven aan voeding in de kastopstelling zijn gebaseerd op een vergelijking van de uitgaven van de veroordeelde via betaalautomaten in supermarkten met de door Nibud vastgestelde gemiddelde bestedingen aan voeding per maand. Daarbij is gebruik gemaakt van de Nibud Budgethandboeken 2008-1, 2009-1 en 2010, waarin een onderscheid is gemaakt naar het aantal personen in het huishouden en het inkomen, met dien verstande dat hoe hoger het inkomen, des te hoger de gemiddelde bestedingen aan voeding zullen zijn.
Totaal is er in de onderzoeksperiode aan salaris binnengekomen op de rekeningen:
Jaar Totaal Gemiddeld maandelijks inkomen
2008 € 16.489,- € 1.374,-
2009 € 17.607,- € 1.467,-
2010 € 12.531,- € 1.044,-
Bij bovenstaand netto maandelijks inkomen voor twee personen, wordt volgens het Nibud gemiddeld het volgende uitgegeven aan voeding:
Jaar Per maand Totaal
2008 € 279,- € 3.348,-
2009 € 273,- € 3.276,-
2010 € 264,- € 3.168,-
Totaal € 9.792,-
Het verschil tussen de uitgaven van de veroordeelde via betaalautomaten in supermarkten en de gemiddelde uitgaven volgens het Nibud bedraagt: € 9.792 - € 295 = € 9.497,-. Het is aannemelijk dat dit bedrag contant is uitgegeven aan huishoudelijke uitgaven voor voeding. [10]
Brandstofkosten
Uit onderzoek naar rekeningen [rekeningnummer 1] en [rekeningnummer 2] van 1 januari 2008 tot 27 december 2010, is gebleken dat aan brandstof in deze periode slechts € 4.309,- is uitgegeven. Uit informatie van tapgesprekken is vastgesteld dat de veroordeelde meerdere malen met zijn auto naar België is gereden, daarom zijn de brandstofkosten berekend. Van het LIV zijn de volgende relevante gegevens ontvangen met betrekking tot de voertuigen die gedurende de onderzoeksperiode op naam hebben gestaan van de veroordeelde en [naam 6] :
Kenteken T.n.v. Merk Aanvang Einde
[kenteken 1] [naam 7] Volkswagen 10-06-2009 Actueel
[kenteken 2] [naam 7] Volkswagen 23-05-2008 05-06-2009
[kenteken 3] [naam 7] Volkswagen 16-05-2008 24-05-2008
[kenteken 4] [naam 7] Opel 25-01-2006 16-05-2008
[kenteken 5] [naam 6] Peugeot 05-02-2009 03-03-2011
[kenteken 6] [naam 6] Peugeot 14-07-2007 05-02-2009
Aan de hand van de geregistreerde kilometerstanden volgens de Nationale Auto Pas (NAP) van bovengenoemde auto’s, de gegevens van het LIV (kilometerstanden), het CBS (historische adviesprijzen motorbrandstoffen), RDW, en internet (brandstofverbruik auto’s), zijn de geschatte totale uitgaven aan getankte brandstof van de auto’s van de veroordeelde en [naam 6] in de onderzoeksperiode berekend.
Kenteken Brandstofkosten
[kenteken 1] € 3.051,-
[kenteken 2] € 2.520,-
[kenteken 3] € 20,-
[kenteken 4] € 1.233,-
[kenteken 5] € 2.100,-
[kenteken 6] € 1.243,-
Totaal € 10.167,-
Uit onderzoek naar rekeningen [rekeningnummer 1] en [rekeningnummer 2] van 1 januari 2008 tot 27 december 2010, is gebleken dat aan brandstof in deze periode € 4.309,- is uitgegeven. Het verschil tussen de totale uitgaven, € 10.167, minus de girale betalingen, € 4.309, bedraagt € 5.858,-. Het is aannemelijk dat € 5.858,- contant aan brandstof is uitgegeven voor bovengenoemde auto’s. Nu de veroordeelde noch zijn echtgenote hierover een verklaring heeft willen afleggen is bovenstaand bedrag meegenomen in de eenvoudige kastopstelling. [11]
Verzekeringspremies
Uit de door Univé verstrekte informatie hierover is gebleken dat de veroordeelde een contante premiebetaling voor de autoverzekeringen heeft verricht op 10 juni 2008 van € 1.565,09. [12]
Contante uitgaven aan vakantie
Uit het strafdossier is aannemelijk geworden dat de veroordeelde en zijn echtgenote [naam 6] van 9 augustus 2010 tot en met 24 augustus 2010 met vakantie zijn geweest naar Griekenland. Op 15 oktober 2008 is een bedrag van € 180,- van de rekening [rekeningnummer 1] afgeboekt met als omschrijving ‘Schiphol, parkeren luchthaven’. Dit bedrag is volgens www.schiphol.nl een parkeertarief voor drie weken.
Op 23 september 2008 is een betaling verricht op luchthaven Schiphol. Blijkens de mutaties op de bankrekeningen is aannemelijk dat de veroordeelde en zijn echtgenote [naam 6] ook van 23 september 2008 tot en met 15 oktober 2008 met vakantie zijn geweest. [naam 8] , een kennis van de veroordeelde en [naam 6] , heeft in dit verband verklaard dat zij elkaar in 2008 hebben ontmoet op Kreta, Griekenland.
Gelet op het voorgaande is aannemelijk dat de veroordeelde en [naam 6] tweemaal de tickets en/of het vakantieverblijf Kreta, Griekenland contant hebben betaald. Uitgaand van verblijf op Kreta, Griekenland, zijn de prijzen van de tickets naar Kreta vastgesteld voor bovengenoemde periodes aan de hand van internet, [webiste] . Daarbij is uitgegaan van de laagste ticketprijs in dezelfde periode van 2011:
Kosten twee tickets Kreta van 23 september tot en met 15 oktober: € 281,-
Kosten twee tickets Kreta van 9 augustus tot en met 24 augustus: € 288,-
Totale contante uitgaven tickets Kreta, Griekenland: € 569,-. [13]
Uitgaven met betrekking tot inkoop vuurwerk
Uit de tapgesprekken en observaties is gebleken dat de veroordeelde een doorlopende handel heeft gevoerd in vuurwerk. Bij zijn aanhouding zijn vijf stuks cakeboxen in beslag genomen. Hij verklaarde deze cakeboxen dezelfde dag vanuit België te hebben geïmporteerd. Totaal had hij 9 cakeboxen gekocht voor een inkoopprijs van € 100,- per stuk. In dit geval heeft de veroordeelde derhalve contant uitgegeven aan inkoop vuurwerk, vijf maal € 100,-, totaal: € 500,-. [14]
Aankoop en onderhoudskosten auto’s
Zoals eerder vermeld heeft de veroordeelde op 10 juni 2009 bij [bedrijf 2] een VW Golf [kenteken 1] gekocht voor € 25.500,- en dit contant betaald. Uit drie kopiefacturen van [bedrijf 2] blijkt dat de veroordeelde totaal € 26.025,- contant heeft uitgegeven aan [bedrijf 2] [15]
Recapitulatie werkelijk gedane contante uitgaven
Stortingen € 17.300,-
Leningen aan [naam 2] € 45.000,-
Huishoudelijke uitgaven € 9.497,-
Brandstofkosten auto’s € 5.858,-
Verzekeringspremie’s auto’s € 1.565,-
Vakantie-uitgaven Griekenland, Kreta € 569,-
Inkoop vuurwerk € 500,-
Uitgaven bij [bedrijf 2] € 26.025,-
Totaal: € 106.314,-
Resumerend:
Op basis van het voorgaande kan de volgende opstelling worden gemaakt:
Beginsaldo contant geld € 52.000,-
+/+ Legale contante ontvangsten inclusief bankopnamen € 33.628,-
-/- Eindsaldo contant geld € 295,-
Beschikbaar voor het doen van uitgaven € 85.333,-
-/- Werkelijke contante uitgaven inclusief bankstortingen € 106.314,-
Verschil (wederechtelijk verkregen voordeel)
€ 20.981,-
Het hof is van oordeel dat op grond van het strafrechtelijk financieel onderzoek aannemelijk is dat het hiervoor genoemde voordeel door de veroordeelde wederrechtelijk is verkregen uit andere strafbare feiten dan waarvoor hij is veroordeeld, zoals bedoeld in artikel 36e, derde lid, Wetboek van Strafrecht (oud).
Verplichting tot betaling aan de Staat
Aan de veroordeelde dient, ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel, de verplichting te worden opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 20.981,-.

Toepasselijk wettelijk voorschrift

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van
€ 20.981,00 (twintigduizend negenhonderdeenentachtig euro).
Legt de veroordeelde de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 20.981,00 (twintigduizend negenhonderdeenentachtig euro).
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.P.M. van Rijn, mr. N.A. Schimmel en mr. J. Piena, in tegenwoordigheid van mr. G.G. Gielen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 27 juli 2018.
Mr. N.A. Schimmel en mr. J. Piena zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel, op 27 januari 2012 opgemaakt door verbalisant [verbalisant] (pagina 14), Bijlage 2: overzicht contante uitgaven en ontvangsten (pagina 24-25).
2.Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel, op 27 januari 2012 opgemaakt door verbalisant [verbalisant] (pagina 14); Proces-verbaal van verhoor getuige [naam 4] van 4 juli 2011 (pagina 345-347); Proces-verbaal van bevindingen van 5 juli 2011 (pagina 262-263).
3.Proces-verbaal van verhoor verdachte [naam 7] van 28 december 2010 (pagina 353-358).
4.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] van 7 juni 2011 (pagina 325-328).
5.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam 5] van 28 juni 2011 (pagina 339-441).
6.Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel, op 27 januari 2012 opgemaakt door verbalisant [verbalisant] (pagina 14); Bijlage 2: overzicht contante uitgaven en ontvangsten (pagina 24-25).
7.Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel, op 27 januari 2012 opgemaakt door verbalisant [verbalisant] (pagina 16).
8.Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel, op 27 januari 2012 opgemaakt door verbalisant [verbalisant] (pagina 19); Proces-verbaal van aangifte van [naam 7] van 24 januari 2011 (pagina 453-455).
9.Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel, op 27 januari 2012 opgemaakt door verbalisant [verbalisant] (pagina 16); Bijlage 2: overzicht contante uitgaven en ontvangsten (pagina 24-25).
10.Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel, op 27 januari 2012 opgemaakt door verbalisant [verbalisant] (pagina 16); Bijlage 2: overzicht contante uitgaven en ontvangsten (pagina 24-25).
11.Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel, op 27 januari 2012 opgemaakt door verbalisant [verbalisant] (pagina 17-18); Proces-verbaal van bevindingen van 14 juli 2011 (pagina 264-269); Proces-verbaal van bevindingen mutaties op de rekeningen van [naam 7] en [naam 6] van 17 mei 2011 (pagina 202-205).
12.Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel, op 27 januari 2012 opgemaakt door verbalisant [verbalisant] (pagina 18); Proces-verbaal van bevindingen uitlevering van bescheiden en gegevens van 21 juli 2011 (pagina 296-298); Bijlage 2: overzicht contante uitgaven en ontvangsten (pagina 24-25).
13.Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel, op 27 januari 2012 opgemaakt door verbalisant [verbalisant] (pagina 18); Proces-verbaal onderzoek uitgaven vakantie van 29 juli 2011 (pagina 313-315); Proces-verbaal van verhoor van getuige [naam 8] van 24 mei 2011 (pagina 336-338).
14.Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel, op 27 januari 2012 opgemaakt door verbalisant [verbalisant] (pagina 19); Proces-verbaal van verhoor van verdachte [naam 7] van 28 december 2010 (pagina 359-362).
15.Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel, op 27 januari 2012 opgemaakt door verbalisant [verbalisant] (pagina 18); Proces-verbaal van bevindingen uitlevering van bescheiden en gegevens van 22 juli 2011 (pagina 307-308).