ECLI:NL:GHAMS:2018:3415

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 september 2018
Publicatiedatum
28 september 2018
Zaaknummer
23-002292-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake diefstal met geweld en overtreding van de Wegenverkeerswet

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 25 september 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 15 juni 2017. De verdachte was eerder vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten, maar heeft in hoger beroep de beslissing tot vrijspraak aangevochten. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraken. De zaak betreft diefstal van een auto, gepleegd op 25 maart 2017 in Amsterdam, waarbij de verdachte de autosleutels van de eigenaresse heeft afgenomen en haar heeft weggeduwd. Tevens is de verdachte beschuldigd van het rijden onder invloed van alcohol, met een ademalcoholgehalte van 620 microgram per liter lucht. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het oogmerk had om de auto wederrechtelijk toe te eigenen en heeft de eerdere vrijspraak van de rechtbank vernietigd. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan 148 dagen voorwaardelijk, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 6 maanden. Daarnaast is de verdachte verplicht om schadevergoeding te betalen aan de benadeelde partij, die immateriële en materiële schade heeft geleden door de diefstal.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002292-17
datum uitspraak: 25 september 2018
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 15 juni 2017 in de strafzaak onder de parketnummers 13-701515-17 en 15-700168-15 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1993,
adres: [adres].
Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep
De verdachte is door rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 2 en 3 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissingen tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissingen geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraken.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 11 september 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is, voor zover inhoudelijk aan het oordeel van het hof onderworpen, ten laste gelegd dat:

1.hij op of omstreeks 25 maart 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een (personen)auto (voorzien van kenteken: [kenteken]), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en / of vergezeld en / of gevolgd van geweld en / of bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en / of gemakkelijk te maken en / of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken, en / of het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en / of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, de (auto)sleutel(s) uit de hand(en) van voornoemde [slachtoffer] heeft gerukt/getrokken en/of voornoemde [slachtoffer] eenmaal of meermalen (met kracht) heeft (weg)geduwd om te voorkomen dat zij haar (auto)sleutel(s) kon (terug)pakken;

4.hij op of omstreeks 25 maart 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, als bestuurder van een voertuig, (personenauto voorzien van kenteken [kenteken]), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 620 microgram, in elk geval hoger dan 220 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij en de vordering tot tenuitvoerlegging, dan de rechtbank.
Bewijsoverweging t.a.v. het onder 1 ten laste gelegde
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het handelen van de verdachte moet worden gekwalificeerd als joyriding, omdat de verdachte de auto wilde terugbrengen na daarvan gebruik gemaakt te hebben. De context waarin de verdachte de auto heeft meegenomen is van belang, het gaat hier om een kennis van de verdachte. Nu de verdachte dus niet het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening had, moet hij worden vrijgesproken van de onder 1 tenlastegelegde autodiefstal.
Het hof overweegt als volgt.
Op grond van de gebezigde bewijsmiddelen is komen vast te staan dat de verdachte in het holst van de nacht in een parkeergarage te Amsterdam het keycord van de aangeefster [slachtoffer] met daaraan onder andere de autosleutel uit haar hand heeft gerukt, in haar auto is gaan zitten, de deur heeft gesloten en de motor heeft gestart. Op het moment dat de aangeefster via een openstaand portier haar sleutels probeerde terug te pakken, heeft hij haar weggeduwd en is vervolgens weggereden – door een gesloten slagboom van die parkeergarage heen – met de intentie om naar zijn huis te rijden.
Het handelen van verdachte kan, gelet op de uiterlijke verschijningsvorm daarvan niet anders worden opgevat dan te zijn verricht met het oogmerk om als heer en meester over de auto te beschikken terwijl hij wist dat [slachtoffer] dat niet wilde. Op grond daarvan acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het oogmerk heeft gehad om zich de auto wederrechtelijk toe te eigenen. De stelling van de verdachte dat hij de intentie had om de auto (eerst) de volgende dag weer aan de – hem verder onbekende – aangeefster te retourneren, doet daar – wat daar verder ook van zij – niet aan af. Dat de aangeefster bevriend was met een vriend van de verdachte en dat zij de avond tevoren samen in een club waren geweest, maakt dit evenmin anders. Het hof verwerpt dan ook het verweer.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 4 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

1.hij op 25 maart 2017 te Amsterdam, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een personenauto voorzien van kenteken: [kenteken], toebehorende aan [slachtoffer], welke diefstal werd voorafgegaan van geweld tegen [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, welk geweld hierin bestond dat hij, verdachte, de autosleutel uit de hand van [slachtoffer] heeft gerukt en [slachtoffer] heeft weggeduwd om te voorkomen dat zij haar autosleutel kon terugpakken;

4.hij op 25 maart 2017 te Amsterdam, als bestuurder van een personenauto voorzien van kenteken [kenteken], dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 620 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.

Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Het hof acht het onder 1 en 4 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen en grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de navolgende bewijsmiddelen zijn vervat.
1. Een proces-verbaal met nummer 2017062827-1 van 25 maart 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [naam 1] [doorgenummerde pagina’s 4-5].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 25 maart 2017 tegenover verbalisant afgelegde
verklaring van [slachtoffer]:
Op 25 maart 2017 omstreeks 05.00 uur was ik in Amsterdam. Ik ben met mijn collega [naam 2], met [naam 3], met wie ik bevriend ben, en met een andere man, die ik nooit eerder had gezien en wiens naam ik niet weet, naar een club geweest. Wij zaten hier ongeveer 20 minuten. Ik wilde naar huis gaan. Ik zou de vriend van [naam 3] naar huis brengen, omdat hij in IJmuiden woont. Ik liep samen met de vriend van [naam 3] naar de parkeergarage aan de Prinsen- en Keizersgracht. Op het moment dat ik de parkeergarage in wilde, moest ik het kaartje scannen. Ik pakte op dat moment ook mijn sleutels uit mijn tas en hield deze in mijn rechterhand. Wij stonden vlak bij mijn auto toen de vriend van [naam 3] mijn autosleutels uit mijn handen rukte. Aan mijn sleutels zit een keycord die schrammen op mijn onderarm veroorzaakte. Ik heb hierdoor een pijnlijke onderarm. Ik hoorde hem zeggen: “Dacht je nou echt dat jij ging rijden?”. Ik zag dat hij [het portier van] de bestuurderszijde [van de auto] opende door de sleutel in het slot van de deur te steken. Ik zag hem in mijn auto stappen. Ik probeerde hem tegen te houden en mijn sleutels terug te pakken en sloeg hem enkele malen om mijn sleutels terug te krijgen. Ik zag dat dit geen effect had. Ik zag dat de vriend van [naam 3] instapte en mijn auto startte. Ik zag dat hij de deur sloot en deze op slot deed. Ik liep om mijn auto heen naar de passagierszijde, omdat deze deur nog open stond. Ik hing half in de auto, omdat ik probeerde mijn sleutels terug te krijgen. Ik zag en voelde dat hij mij wegduwde om te voorkomen dat ik mijn sleutels kon pakken. Op dat moment reed de vriend van [naam 3] weg. Ik sprong uit de auto om te voorkomen dat ik zou worden meegesleurd. Ik zag dat de vriend van [naam 3] wegreed in de richting van de andere zijde van de parkeergarage. Ik zag dat de deur van de passagierszijde open stond. Ik zag dat de auto niet in de richting van de uitgang reed. Ik zag dat de auto omdraaide en in mijn richting reed. Op het moment dat de auto langs reed sloeg ik nog een paar keer tegen het raam van de bestuurderskant en zei dat ik mijn auto terug wilde. Ik zag dat de vriend van [naam 3] gewoon doorreed. Ik zag dat hij bij de uitgang van de parkeergarage was en de slagboom die bij de uitgang stond kapot reed. Ik zag dat hij naar de volgende verdieping reed en op dat moment heb ik mijn auto niet meer gezien. Het kenteken van mijn auto is [kenteken]. Het is een blauwe Peugeot. Ik heb de vriend van [naam 3] geen toestemming gegeven mijn auto mee te nemen.
2. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2017062827-4 van 25 maart 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant] en [verbalisant 2] [doorgenummerde pagina’s 12-13].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
mededeling van voornoemde verbalisanten, of één van hen:
Op 25 maart 2017 omstreeks 05.45 uur bevonden wij, verbalisanten met motorsurveillance belast, ons in Amsterdam. Aldaar zagen wij een blauwe Peugeot met kenteken [kenteken] met verhoogde snelheid over de Vijzelgracht rijden. De bestuurder van dit voertuig bleek later te zijn genaamd [verdachte], geboren op [geboortedag] 1993 te Alkmaar. Wij zagen dat hij op de kruising Stadhouderskade-Amsteldijk een roodkleurig verkeerslicht negeerde. Ik, [verbalisant], gaf [verdachte] middels het politie transparant van de dienstmotor een stopteken. Wij, verbalisanten, zagen dat dat [verdachte] daaraan geen gehoor gaf. Hierop stelde ik, verbalisant [verbalisant], de sirene in werking. Kort hierna zagen wij dat [verdachte] het voertuig tot stilstand bracht. Ik hoorde dat [verdachte] met een dubbele tong sprak en dat zijn ogen bloeddoorlopen waren. Ik rook dat de adem van [verdachte] naar het inwendig gebruik van alcoholhoudende drank riekte. Ik vroeg [verdachte] van wie het voertuig was. Ik hoorde [verdachte] verklaren: “Van [naam 4]”. Middels de voor mij beschikbare politiesystemen zag ik dat het voertuig stond op naam van een “[slachtoffer]”.
3. Een geschrift, te weten een door [verbalisant] ondertekende afdruk van een
uitslagvan een
ademonderzoek[doorgenummerde pagina 33].
Dit geschrift houdt, voor zover van belang en zakelijk weergegeven in:
Start datum en tijd: 25-03-2017 06:28
Naam verdachte: [verdachte]
Bedienaar: [verbalisant]
Ademonderzoeksresultaat: 620 μg/l (
het hof begrijpt: 620 microgram per liter uitgeademde lucht)
4. De
verklaring van de verdachteop de terechtzitting in eerste aanleg van 1 juni 2017, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Ik was hartstikke dronken. Het is net zoals [slachtoffer] zegt. Ik heb de sleutels afgepakt. Zij stond naast de auto. Ze had de sleutel aan een touwtje. Zij wilde niet dat ik ging rijden. Ik heb de deuren op slot gedaan, zodat zij mij niet kon verhinderen om weg te gaan. Zij stond bij mijn raam te schreeuwen. Zij probeerde wel de deur open te doen, maar die had ik op slot gedaan. Ik heb de deuren op slot gedaan zodat zij mij niet kon verhinderen om weg te gaan. Ik ben naar de slagboom gereden. Ik ben doorgereden. Ik wilde naar huis.
5. De
verklaring van de verdachteop de terechtzitting in hoger beroep van 11 september 2018, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Op 25 maart 2017 ben ik in de auto gestapt en weggereden. Ik had meer dan twintig eenheden sterke drank op. Het onder 4 ten laste gelegde beken ik.
De hiervoor vermelde bewijsmiddelen zijn – ook in hun onderdelen – telkens gebezigd tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben en, voor zover het een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5° van het Wetboek van Strafvordering betreft, telkens slechts gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 4 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
diefstal, voorafgegaan van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden;
Het onder 4 bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 4 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straffen
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 148 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Daarbij heeft de rechtbank bijzondere voorwaarden gesteld, waaronder het ondergaan van een behandeling bij de Forensisch Psychiatrische Afdeling (FPA) te Heiloo. Daarnaast heeft de rechtbank Amsterdam de verdachte voor het in eerste aanleg onder 4 bewezenverklaarde veroordeeld tot een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 6 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straffen als door de rechter in eerste aanleg opgelegd, met dien verstande dat in plaats van het ondergaan van een behandeling bij de FPA te Heiloo, de voortzetting van een behandeling bij centrum voor ambulante forensische psychiatrie De Waag als bijzondere voorwaarde wordt gesteld.
De verdediging heeft in het kader van de strafmaat gesteld dat het zeer onwenselijk zou zijn als de verdachte opnieuw gedetineerd zou raken, omdat de verdachte zijn leven sinds februari 2018 heeft gebeterd en zijn zaken heel goed op de rit heeft. Hij heeft baat bij de behandeling bij De Waag en werkt daaraan goed mee. Daarnaast heeft de verdachte verklaard dat zijn rijbewijs essentieel is voor de bedrijfsvoering van zijn timmerbedrijf.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal van een auto. In het holst van de nacht heeft hij in een parkeergarage de autosleutel uit de hand van de eigenaresse gerukt, is in haar auto gestapt en heeft aanstalten gemaakt om weg te rijden. Toen de eigenaresse door een geopend portier probeerde de sleutel terug te pakken heeft hij haar weggeduwd en is hij met haar voertuig weggereden. Bij het verlaten van de parkeergarage heeft hij met de auto ook nog eens een slagboom geraakt. De verdachte heeft aldus op grove wijze inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van het slachtoffer. Nu zij door de handelwijze van de verdachte licht gewond is geraakt heeft hij haar bovendien in de lichamelijke integriteit aangetast. De situatie zal haar voorts de nodige angst hebben ingeboezemd. Gebleken is dat zij daarvan ook na verloop van tijd nog psychische gevolgen heeft ondervonden.
De verdachte is bovendien weggereden, terwijl hij dusdanig onder invloed was van alcohol dat hij niet meer in staat was om een auto te besturen. Hierdoor heeft de verdachte de veiligheid van andere weggebruikers in gevaar gebracht. Alcohol in het verkeer leidt jaarlijks tot vele ongelukken, met schade, letsel of soms zelfs de dood tot gevolg.
Het hof houdt ten nadele van de verdachte rekening met een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 28 augustus 2018, waaruit blijkt dat hij eerder ter zake van gekwalificeerde diefstallen en misdrijven met een geweldscomponent onherroepelijk is veroordeeld.
Gelet op de straffen die in soortgelijke gevallen van autodiefstal aan recidivisten plegen te worden opgelegd, acht het hof in dit geval, zeker gezien het geweld dat hiermee gepaard is gegaan, net als de rechtbank, de oplegging van een gevangenisstraf van 6 maanden (180 dagen) zonder meer gerechtvaardigd, en wel in beginsel in onvoorwaardelijke vorm. Het hof zal daartoe evenwel niet overgaan. Daartoe is het volgende redengevend.
In het verleden is de verdachte, die kampte met problemen op diverse leefgebieden, gediagnostiseerd met een gedragsstoornis (met een gebrekkige impulsbeheersing) en misbruik van alcohol en werd een zorgelijke persoonlijkheidsontwikkeling in de richting van een antisociale persoonlijkheidsstoornis met narcistische trekken gesignaleerd. Geadviseerd werd de verdachte in verband daarmee op ambulante basis te laten behandelen bij een forensische polikliniek en hem in een reclasseringskader ondersteuning te bieden. Door dit hof zijn bij arrest van 5 augustus 2017 daartoe strekkende bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel gesteld. Lange tijd heeft de verdachte laten zien lak te hebben aan deze door de rechter gestelde voorwaarden: afspraken bij de reclassering kwam hij niet (telkens) na en door zijn toedoen is een behandeling bij een forensische polikliniek voortijdig beëindigd. Nu in de voorbije jaren geen succesvolle behandeling heeft plaatsvonden, is er geen reden om te kunnen aannemen dat genoemde psychische c.q. persoonlijkheidsproblematiek thans minder prominent aanwezig is. Voor wat betreft het alcoholmisbruik is illustratief dat de verdachte tot de autodiefstal is gekomen, terwijl hij naar eigen zeggen ‘hartstikke dronken’ was. Om deze redenen is het hof van oordeel dat begeleiding en (vooral) behandeling van de verdachte onverkort is vereist om het recidiverisico dat de verdachte in zich bergt en dat, blijkens een rapport van GGZ Reclassering Fivoor van 6 september 2018, nog altijd als matig tot hoog moet worden ingeschat, tot maatschappelijk aanvaardbare proporties te reduceren. De reclassering onderschrijft dit oordeel in dat rapport.
Ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat de verdachte thans beschikt over een vaste woonruimte heeft, een timmerbedrijf heeft opgebouwd dat niet om opdrachten verlegen zit en zijn schuldenlast substantieel teruggebracht. Belangrijker is nog dat het er op lijkt dat de verdachte, nadat hij op 7 februari 2018 ontslagen is uit een detentie, ‘het licht’ heeft gezien en dat hij eindelijk bereid is om op constructieve wijze aan zijn problemen te werken. Hij houdt zich sindsdien aan zijn afspraken met de reclassering en is opnieuw aangemeld bij De Waag voor behandeling. Aldaar is de behandeling inmiddels hervat en is met de verdachte een behandelplan opgesteld, waarvan vergroting de eigen controle op impulsen en alcoholgebruik deel uitmaakt. Daarnaast heeft de verdachte zich opengesteld voor nadere diagnostisering, waarbij in het bijzonder gekeken zal worden naar AD(H)D en stoornissen in het autistische spectrum, en heeft hij te kennen gegeven aan zijn gebrek aan empathisch vermogen te willen werken. De reclassering heeft bij genoemd rapport (en anders dan in eerdere rapporten) te kennen gegeven meerwaarde te zien in het voortzetten van het reclasseringstoezicht. Daarbij is wel aangetekend dat om tot daadwerkelijke gedragsbeïnvloeding te komen een ‘lange adem’ nodig is.
Om deze redenen zal het hof de op te leggen gevangenisstraf net als de rechtbank goeddeels in voorwaardelijke vorm gieten en daaraan als voorwaarden verbinden dat de verdachte zich houdt aan een meldplicht bij de reclassering en voor alcohol-, persoonlijkheids- en/of psychische problematiek een ambulante behandeling ondergaat bij De Waag. De verdachte dient zich echter te realiseren dat hem hiermee (en met de beslissingen bij het heden onder parketnummer 23-002578-17 gewezen arrest) een voorlopig allerlaatste kans wordt geboden. Of het in de toekomst – in de woorden van de verdachte – ‘hartstikke lekker blijft draaien’ of dat hij in verband met nieuwe vergrijpen vaak en langdurig tussen de muren van Dienst Justitiële Inrichtingen zal moeten verblijven, hangt af van de keuzes die hij de komende tijd zelf zal moeten maken en het doorzettingsvermogen dat hij daarbij aan de dag legt. Om de reclassering voldoende gelegenheid te bieden de verdachte daarbij te ondersteunen, zal een proeftijd van 3 jaren worden vastgesteld.
Het hof zal, alles afwegende, een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur opleggen, alsmede – als bijkomende straf – een ontzegging van de rijbevoegdheid waarvan de duur van het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan de periode dat zijn rijbewijs ingevorderd en ingehouden is geweest.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich in eerste aanleg terzake van het onder 1 ten laste gelegde in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.328,50, bestaande uit € 828,50 ter compensatie van materiële schade en € 500,00 ter vergoeding van immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 828,50 materiele schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft geëist dat vordering van de benadeelde partij integraal wordt toegewezen en wordt vermeerderd met wettelijke rente en dat daarbij de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu hij vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde heeft bepleit. In het geval van een bewezenverklaring van dat feit wordt de vordering van de benadeelde partij door de verdachte niet betwist en is hij bereid de gehele gevorderde som te betalen.
Het hof overweegt als volgt.
Naar het oordeel van het hof staat vast dat de verdachte het onder 1 bewezenverklaarde feit heeft begaan en aldus onrechtmatig jegens de benadeelde partij heeft gehandeld. Gelet hierop ligt het tot compensatie van materiële schade strekkende deel van de vordering als niet betwist voor toewijzing gereed. Gelet op de gemotiveerde stellingen van de benadeelde partij die, in het bijzonder voor wat betreft het optreden van immateriële en de causale relatie met de schadeveroorzakende gebeurtenis, niet zijn weersproken, staat vast dat de benadeelde partij ten gevolge van het onder 1 bewezenverklaarde immateriële schade heeft geleden. Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar maatstaven van billijkheid schatten op het gevraagde bedrag van € 500,00, waarbij in het bijzonder is gelet op de psychische gevolgen die het bewezenverklaarde blijkens het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep voor de benadeelde partij heeft gehad en de schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen door rechters wordt toegekend.
De verdachte is dus integraal tot vergoeding van de opgevoerde schade gehouden zodat de vordering, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade, zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 63 en 312 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vordering tenuitvoerlegging
Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 29 februari 2016 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft gevorderd de gedeeltelijke tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 29 februari 2016 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf en omzetting daarvan in een taakstraf voor de duur van 100 uren subsidiair 50 dagen hechtenis.
Het hof overweegt als volgt.
Bij het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan maar liefst twee strafbare feiten heeft schuldig gemaakt. Voor de effectiviteit en de geloofwaardigheid van de regeling omtrent voorwaardelijke straffen en de daarbij behorende algemene (en bijzondere) voorwaarden, is het van essentieel belang dat overtreding van deze voorwaarden niet vrijblijvend is en dat daaraan gevolgen worden verbonden. Dat dient ook in deze zaak te geschieden. In de actuele persoonlijke situatie van de verdachte, zoals deze hierboven is beschreven, wordt echter reden gezien om, in plaats van de gedeeltelijke tenuitvoerlegging van laatstgenoemde straf, een taakstraf van 100 uren te gelasten, in geval van het niet naar behoren verrichten te vervangen door een hechtenis voor de duur van 50 dagen.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 en 3 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover inhoudelijk aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 4 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 4 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
180 (honderdtachtig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
148 (honderdachtenveertig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 3
(drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich meldt bij GGZ reclassering Fivoor, zolang en zo frequent de reclassering dit noodzakelijk acht.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich voor alcohol, persoonlijkheids- en/of psychische problematiek onder ambulante behandeling stelt bij centrum voor ambulante forensische psychiatrie De Waag, of een soortgelijke door de reclassering aan te wijzen instelling, zulks gedurende de proeftijd of zoveel korter als de reclassering in overleg met de behandelaar van de veroordeelde verantwoord acht.
Geeft opdracht aan de reclassering toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Ontzegt de verdachte ter zake van het onder 4 bewezen verklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de bijkomende straf van ontzegging, groot
4 (vier) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 vóór het tijdstip, waarop deze uitspraak voor wat betreft de in artikel 179 van die wet genoemde bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van bovengenoemde bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.325,50 (duizend driehonderdvijfentwintig euro en vijftig cent) bestaande uit € 825,50 (achthonderdvijfentwintig euro en vijftig cent) materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.325,50 (duizend driehonderdvijfentwintig euro en vijftig cent) bestaande uit € 825,50 (achthonderdvijfentwintig euro en vijftig cent) materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
23 (drieëntwintig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 25 maart 2017.
Gelast in plaats van de gedeeltelijke tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 29 februari 2016 met parketnummer 15-700168-15, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden, een
taakstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door
50 (vijftig) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C.N. Dalebout, mr. F.M.D. Aardema en mr. J.J.I. de Jong, in tegenwoordigheid van mr. M.S. de Boer, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 25 september 2018.
[…]