ECLI:NL:GHAMS:2018:3388

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 juli 2018
Publicatiedatum
24 september 2018
Zaaknummer
23-002458-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van diefstal van kledingstukken buiten een winkel met gezamenlijke uitvoering

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 16 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1995, was beschuldigd van het medeplegen van diefstal van kledingstukken van een kledingrek buiten een winkel in Bergen (NH) op 9 maart 2017. De tenlastelegging omvatte het wachten met de auto op een medeverdachte, het beschikbaar stellen van de auto als vluchtauto en het besturen van deze auto na het plegen van de diefstal. De verdachte ontkende op de hoogte te zijn van de plannen van de medeverdachte en stelde dat hij niet had gezien dat deze met gestolen kleding in de auto stapte.

Het hof heeft echter vastgesteld dat de verdachte op de hoogte was van de diefstal en dat er sprake was van een gezamenlijk plan. De medeverdachte heeft in één greep 19 kledingstukken gestolen, met een totale waarde van € 3.769, terwijl de verdachte als bestuurder van de vluchtauto fungeerde. Het hof heeft het alternatieve scenario van de verdachte als ongeloofwaardig terzijde geschoven en heeft geoordeeld dat de bijdrage van de verdachte aan de diefstal voldoende gewicht had om hem schuldig te verklaren.

Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van één dag en een taakstraf van 60 uur. Het hof heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn eerdere veroordelingen en zijn huidige situatie waarin hij een eigen bedrijf heeft.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-002458-17
Datum uitspraak: 16 juli 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 30 juni 2017 in de strafzaak onder parketnummer 15-051853-17 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1995,
postadres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 2 juli 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
primair:
hij, op of omstreeks 9 maart 2017, te Bergen (NH), tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een meerdere kledingstukken( waaronder jassen en/of truien en/of vesten), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders;
subsidiair:[medeverdachte], op of omstreeks 9 maart 2017, te Bergen (NH), met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een meerdere kledingstukken (waaronder jassen en/of truien en/of vesten), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam], in elk geval aan een ander dan aan verdachte, bij het plegen van welk misdrijf verdachte toen daar opzettelijk behulpzaam is geweest door
- met de auto te wachten op die [medeverdachte] en/of
- deze auto beschikbaar te stellen als vluchtauto en/of
- deze vluchtauto te besturen na het plegen van bovengenoemd delict door die [medeverdachte].
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring en een andere strafoplegging komt dan de politierechter.

Bespreking van een bewijsverweer

De verdachte heeft verklaard dat hij de medeverdachte [medeverdachte] op verzoek van zijn moeder heeft rondgereden, dat hij niet wist wat [medeverdachte] in Bergen van plan was en dat hem – omdat hij bezig was met zijn telefoon – niet is opgevallen dat [medeverdachte] met een hoeveelheid gestolen kleding in zijn auto stapte. Hij is op dat moment weggereden, omdat hij blij was dat hij naar huis kon gaan. In het verlengde daarvan heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het hem primair en subsidiair tenlastegelegde.
Op grond van de inhoud van het dossier stelt het hof vast dat de verdachte op 9 maart 2017 met zijn auto met de aan GHB-verslaafde [medeverdachte] als bijrijder van Haarlem naar Bergen (N-H) is gereden. In Bergen is [medeverdachte] uitgestapt en heeft hij, terwijl de verdachte in zijn auto op hem stond te wachten, in één greep alle 19 kledingstukken van een kledingrek gestolen dat buiten een winkel stond (p. 11-12). Het ging daarbij – mede blijkens de zich in het dossier bevindende foto’s (p. 13-28) – niet om kleine kledingstukken, maar onder meer om jassen en vesten met een totale verkoopwaarde van € 3.769 (p. 11-12): volgens de hoofdagent van politie die de kleding na de aanhouding uit de auto heeft gehaald ‘kon hij het bijna niet vasthouden, zoveel was het en zaten de kledinghangers en alarmlabels er nog aan’ (p. 61). [medeverdachte] is met deze buit in zijn armen naar de auto van de verdachte gerend en is daarmee heel snel in de auto gestapt (p. 40). De verdachte heeft bevestigd dat hij heeft gezien dat [medeverdachte] aan kwam rennen en dat hij direct is weggereden nadat [medeverdachte] was ingestapt (p. 60).
De uiterlijke verschijningsvorm van dit optreden van de verdachte en zijn medeverdachte duidt op handelen volgens een vooraf gemaakt gezamenlijk plan waarbij [medeverdachte] een rek met dure kleding leeg zou graaien en de verdachte de vluchtauto zou besturen. Het hof schuift het alternatieve scenario dat de verdachte daartegenover heeft gesteld als ongeloofwaardig terzijde, alleen al omdat hem de bult kleding met kledinghangers en alarmlabels waarmee [medeverdachte] kwam aangerend, onmogelijk kan zijn ontgaan. Het hof kwalificeert de bijdrage van de verdachte en de wijze waarop hij en zijn medeverdachte gezamenlijk uitvoering hebben gegeven aan hun plan om de kleding te stelen als het in vereniging plegen van diefstal. Daarvoor acht het hof de bijdrage aan de kennelijke planning en aan de uitvoering van voldoende gewicht, mede in aanmerking genomen dat [medeverdachte] rennend met een dergelijk grote buit zonder de verdachte als bestuurder van de vluchtauto niet ver zou zijn gekomen. Het tot vrijspraak strekkende verweer wordt verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 9 maart 2017 te Bergen (N-H), tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen kledingstukken (waaronder jassen, een trui en vesten), toebehorende aan [naam].
Hetgeen primair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezen verklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg subsidiair bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het subsidiair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot dezelfde straffen als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit. In geval van bewezenverklaring heeft hij verzocht de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die het reeds ondergane voorarrest niet overschrijdt, eventueel in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met zijn medeverdachte schuldig gemaakt aan een diefstal waarbij de buit, die bestond uit een grote hoeveelheid merkkleding, een waarde van ruim € 3.700 vertegenwoordigde. De verdachte heeft er met zijn handelwijze blijk van gegeven geen respect te hebben voor de eigendommen van anderen. Een feit als het onderhavige veroorzaakt bovendien overlast voor de gedupeerde winkelhouder.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 15 juni 2018 is hij eerder onherroepelijk veroordeeld, onder meer wegens heling. Dit weegt in zijn nadeel.
De ernst van het bewezen verklaarde feit en de waarde van het gestolene rechtvaardigen, mede in het licht van de straffen die in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd, zonder meer een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken. Het hof zal daartoe in dit bijzondere geval evenwel niet overgaan. Daartoe is het volgende redengevend.
De verdachte kampte in het verleden met schulden en had een beperkt inkomen, waarvan hij niet altijd kon rondkomen. Het hof neemt daarom aan de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan met het doel om voor zichzelf meer financiële armslag te creëren. Uit het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is het hof gebleken dat de verdachte inmiddels een eigen bedrijf in sierbestrating is begonnen. Hij heeft veel werk en is daardoor in staat zijn schulden af te betalen. Na het bewezenverklaarde feit heeft de verdachte geen misdrijven meer begaan die ter kennis van justitie zijn gekomen. Naar het zich laat aanzien heeft de verdachte zijn leven gebeterd.
In voornoemde omstandigheden vindt het hof aanleiding de verdachte een gevangenisstraf op te leggen, die in lengte gelijk is aan de duur van het reeds door de verdachte ondergane voorarrest, en een taakstraf van na te melden duur.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 22c, 22d, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) dag.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R. Kuiper, mr. J.J.I. de Jong en mr. M. Senden, in tegenwoordigheid van mr. A. Stronkhorst, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 16 juli 2018.