ECLI:NL:GHAMS:2018:3384

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 juli 2018
Publicatiedatum
24 september 2018
Zaaknummer
23-003284-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake wapenhandel en bezit van hashish met betrekking tot verdachte

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 9 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 7 september 2017. De verdachte, geboren in 1985, was eerder vrijgesproken van een deel van de tenlastelegging, maar heeft hoger beroep ingesteld. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 9 december 2011 tot en met 24 september 2013 in Amsterdam heeft gehandeld in strijd met de Wet wapens en munitie, door wapens en munitie van categorieën II en III over te dragen en van het in strijd met de wet verhandelen van wapens een gewoonte te maken. Daarnaast heeft de verdachte op 15 januari 2014 opzettelijk ongeveer 247 gram hashish in zijn bezit gehad. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak van de rechtbank. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaren, waarvan twee jaren voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Het hof heeft rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn positieve ontwikkeling na de bewezenverklaarde feiten.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-003284-17
Datum uitspraak: 9 juli 2018
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 7 september 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-731000-14 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1985,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 25 juni 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.
Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep
De verdachte is door rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 1 is tenlaste- gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen deze in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak.
Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, Sv staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – voor zover thans nog inhoudelijk aan het oordeel van het hof onderworpen – ten laste gelegd dat:

2.hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 9 december 2011 tot en met 24 september 2013 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, heeft gehandeld in strijd met artikel 9 en/of 31 lid 1 van de Wet Wapens en Munitie, immers heeft/hebben verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) (telkens) één of meer wapen(s) en/of munitie van categorie(ën) II en/of III overgedragen en/of zonder erkenning verhandeld en van het in strijd met de wet vervaardigen, transformeren, uitwisselen, verhuren of anderszins ter beschikking stellen, herstellen, beproeven of verhandelen van wapens en/of munitie een beroep of een gewoonte gemaakt;

3.hij op of omstreeks 15 januari 2014 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad (ongeveer) 247 gram en/of 0,6 gram en/of 2,2 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram, van een materiaal bevattende een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hashish), in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep – voor zover thans nog inhoudelijk aan het oordeel van het hof onderworpen – zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring en een andere strafoplegging komt dan de rechtbank.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

2.hij in de periode van 9 december 2011 tot en met 24 september 2013 in Nederland heeft gehandeld in strijd met de artikelen 9 en 31 lid 1 van de Wet wapens en munitie, immers heeft verdachte

- wapens en munitie van categorieën II en III overgedragen en
- van het in strijd met de wet verhandelen van wapens en munitie een gewoonte gemaakt.

3.hij op 15 januari 2014 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad 247 gram en 2,2 gram van een materiaal bevattende een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hashish).

Hetgeen onder 2 en 3 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Opgave van bewijsmiddelen
1. De bekennende verklaring van de
verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van
25 juni 2018.
2. Een proces-verbaal met nummer 30587260 van 2 juni 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren UMN17-204, UMN17-215 en UMN17-098 [doorgenummerde pagina’s A01 00035 – A01 00061].
3. Een proces-verbaal met nummer 30587981 van 2 juni 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren UMN17-204, UMN17-215 en UMN17-098 [doorgenummerde pagina’s A01 00062 – A01 00068].
4. Een proces-verbaal met nummer 30594609 van 2 juni 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren UMN17-204, UMN17-215 en UMN17-098 [doorgenummerde pagina’s A01 00069 – A01 00078].
5. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 26139940Z-00139 van 13 juli 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar UMN17-215 [niet doorgenummerd].
6. Een proces-verbaal met nummer 30-517982 van 15 januari 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar UMN17-205 [doorgenummerde pagina’s A01 00095 – A01 00097].
7. Een proces-verbaal met nummer UGLI-00138 van 26 mei 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar UMN17-097 [niet doorgenummerd].
8. Een proces-verbaal met nummer 30-542575 van 11 februari 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [naam 1] [niet doorgenummerd].
9. Een deskundigenverslag, te weten een rapport identificatie van drugs en precursoren van het Nederlands Forensisch Instituut van 24 februari 2014, opgemaakt door ing. [naam 2] [niet doorgenummerd].
De hiervoor vermelde bewijsmiddelen zijn – ook in hun onderdelen – telkens gebezigd tot het bewijs van het feit waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 2 en 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 9, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en van het in strijd met de wet verhandelen van wapens en munitie een gewoonte maken,
en handelen in strijd met artikel 31, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 2 en 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 2 en 3 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk en een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsvrouw heeft verzocht de verdachte een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf van aanzienlijke duur op te leggen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich gedurende ruim 21 maanden schuldig gemaakt aan de overdracht van en de handel in tientallen (semi-)automatische vuurwapens en munitie en hij heeft zodoende van dit verhandelen een gewoonte gemaakt. Daarbij ging het om een zeer divers aanbod van wapens, waaronder zware wapens zoals een Uzi-pistoolmitrailleur en een M16. Het ongecontroleerd bezit van wapens in zijn algemeenheid, maar zeker van dergelijke zware wapens, brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich en leidt tot onveiligheid in de maatschappij.
Daarnaast heeft de verdachte bijna 250 gram hashish aanwezig gehad. Het gebruik van hashish kan schadelijke gevolgen hebben voor de gezondheid van gebruikers. Bovendien zijn verdovende middelen vaak direct en indirect oorzaak van andere vormen van overlast en criminaliteit.
In het bijzonder de ernst van het onder 1 bewezen verklaarde feit rechtvaardigt, mede in het licht van de straffen die plegen te worden opgelegd aan personen die zijn betrokken bij wapenhandel met een aard, omvang en duur als hier aan de orde, in beginsel een aanzienlijk langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf dan in eerste aanleg is opgelegd. Dit geldt temeer nu de verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 12 juni 2018 eerder onherroepelijk is veroordeeld wegens het handelen in strijd met de Wet wapens en munitie en de Opiumwet, met betrekking tot dat eerste zelfs tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van enkele maanden, hetgeen in strafverzwarende zin wordt meegewogen. Het hof neemt in deze zaak daarom een gevangenisstraf van drie jaren tot uitgangspunt.
Het hof stelt vast dat de redelijke termijn, die ingevolge artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden in acht moet worden genomen, in eerste aanleg met één jaar en bijna zes maanden is overschreden. Immers, de verdachte is op 15 januari 2014 in verzekering gesteld en de rechtbank heeft drie jaren en bijna zes maanden na zijn inverzekeringstelling, op 7 september 2017, vonnis gewezen. Het hof ziet hierin reeds aanleiding om twee maanden van de op te leggen gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm op te leggen.
In het voordeel van de verdachte houdt het hof rekening met het volgende. Uit het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is het hof gebleken dat de verdachte zich ten tijde van het bewezenverklaarde in een onstuimige en moeilijke levensfase bevond, waarin hij bovendien verkeerde in criminele kringen. De verdachte lijkt thans, bijna vijf jaren na de bewezenverklaarde feiten, het heft in eigen handen te hebben genomen en zijn leven over een andere boeg te hebben gegooid: zo heeft hij een sportdiploma behaald, heeft hij een sportschool opgericht, is hij met de gemeente doende een project op te starten dat mensen met een verstandelijke beperking in staat stelt te sporten en heeft hij, voor zover uit voornoemd uittreksel uit de Justitiële Documentatie kan blijken, na 23 september 2013 geen strafbare feiten meer gepleegd. Hierin ziet het hof reden het onvoorwaardelijke deel van de op te leggen gevangenisstraf verder terug te brengen tot één jaar. Het hof realiseert zich dat de verdachte hierdoor alsnog geruime tijd in detentie zal moeten doorbrengen en dat dit de continuïteit van onder andere de bedrijfsvoering in zijn sportschool in gevaar kan brengen. Een nóg mildere straf zou echter te zeer voorbijgaan aan de ernst van het onder 2 bewezen verklaarde.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van drie jaren, waarvan twee jaren voorwaardelijk en een proeftijd van twee jaren, passend en geboden.
De raadsvrouw heeft nog betoogd dat in strafmatigende zin moet worden meegewogen dat er sprake is van een vormverzuim, bestaande uit een onrechtmatig onderzoek aan de smartphone van de verdachte. De inhoud daarvan is integraal gekopieerd. Mogelijk bevonden zich daaronder privégegevens van de verdachte. Door dit ernstige vormverzuim is er een inbreuk gemaakt op zijn privacy en heeft hij nadeel ondervonden, aldus de raadsvrouw.
Het hof verwerpt het verweer en overweegt daartoe als volgt. De smartphone van de verdachte van het merk Samsung en type GT-5350 (beslagcode CH099.02.028) is – op grond van artikel 94 Sv – inbeslaggenomen en onderzocht. Blijkens het proces-verbaal van digitaal rechercheur UMN17-110 van 27 februari 2014 zijn de gegevens die waren opgeslagen op de smartphone en de simkaart die daarin was geplaatst uitgelezen met behulp van de forensische tool Cellebrite UFED Touch Ultimate en van de zich in dat toestel bevindende geheugenkaart is een image back-up gemaakt met behulp van het programma EnCase versie 6.19.7. Daarbij is zicht gekregen op diverse zogeheten ping-gesprekken, foto’s en de contacten- en gesprekkenlijsten. De gesprekkenlijst bleek leeg te zijn en in de contactenlijst waren slechts veertien telefoonnummers geregistreerd, waaronder die voor de voicemail, het opwaarderen en de klantenservice van de telefoonprovider. De ping-gesprekken betroffen uitsluitend aan wapenhandel gerelateerde gesprekken die weinig tot niets prijsgeven over het privéleven van de verdachte en op de foto’s waren voornamelijk vuurwapens of de verdachte met een vuurwapen te zien. Het ging met andere woorden om zijn ‘werktelefoon’. Niet aannemelijk is geworden dat zich hierop ook een grote hoeveelheid gegevens die niet aan de handel in wapens was gerelateerd heeft bevonden; de verdachte is – daarnaar gevraagd – niet verder gekomen dan de weinig specifieke verklaring dat op het toestel ook privéfoto’s stonden waarmee hij in een politieverhoor is geconfronteerd. Het onderzoek aan de smartphone van de verdachte is dan ook niet zo verstrekkend geweest dat een min of meer compleet beeld is verkregen van bepaalde aspecten van zijn persoonlijk leven. Daarmee is naar het oordeel van het hof slechts sprake geweest van een beperkte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de verdachte. Hiervoor bood het bepaalde in de artikelen 94, 95 en 96 Sv een toereikende grondslag. Van een vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv is dan ook geen sprake.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet, de artikelen
14a, 14b, 14c, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 9, 31 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 1 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis – voor zover thans nog inhoudelijk aan het oordeel van het hof onderworpen – en doet in zoverre opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 en 3 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) jaren.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
2 (twee) jaren, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R. Kuiper, mr. J.J.I. de Jong en mr. M. Lolkema, in tegenwoordigheid van mr. A. Stronkhorst, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 9 juli 2018.