ECLI:NL:GHAMS:2018:3373

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
31 augustus 2018
Publicatiedatum
24 september 2018
Zaaknummer
23-003422-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake zware mishandeling met ernstig letsel door trap tegen het hoofd

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 31 augustus 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1992, werd beschuldigd van zware mishandeling van een persoon genaamd [slachtoffer] op 20 februari 2016 in Purmerend. De verdachte heeft het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel toegebracht door hem met kracht een trap tegen het hoofd te geven, wat resulteerde in ernstige verwondingen, waaronder breuken in de schedel en hersenbloedingen. Het hof heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd en een hogere straf opgelegd dan in eerste aanleg, waarbij de ernst van het letsel en de proceshouding van de verdachte zwaar hebben meegewogen. De verdachte heeft geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn daden en is gevlucht na het incident. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden en heeft de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding toegewezen, met inbegrip van immateriële schade en ziekenhuiskosten. De uitspraak benadrukt de impact van geweld op slachtoffers en de noodzaak van een passende straf voor dergelijke delicten.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-003422-17
Datum uitspraak: 31 augustus 2018
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 18 september 2017 in de strafzaak onder parketnummer
15-810046-16 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 13 juli 2018, 17 augustus 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte en het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
primairhij op of omstreeks 20 februari 2016 in de gemeente Purmerend aan een persoon genaamd [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een uitgebreide breuk van het voorhoofdsbeen, een breuk van de onderkaak, een breuk van het gehoorgangbeen, bloeding[en] in de hersenen en binnen de schedel en/of kneuzing/contusie van de hersenen, heeft toegebracht door opzettelijk (met kracht) in/op/tegen het gezicht of het hoofd, althans het lichaam, van die [slachtoffer] te schoppen/trappen en/of te slaan/stompen, en/of (met kracht) op/tegen het lichaam van die [slachtoffer] te duwen, tengevolge waarvan die [slachtoffer] (met zijn hoofd) is gevallen op/tegen een wegdek (stoep/straat);
subsidiairhij op of omstreeks 20 februari 2016 in de gemeente Purmerend een persoon genaamd [slachtoffer] heeft mishandeld door (met kracht) in/op/tegen het gezicht of het hoofd, althans het lichaam, van die [slachtoffer] te schoppen/trappen en/of te slaan/stompen, en/of (met kracht) op/tegen het lichaam van die [slachtoffer] te duwen, tengevolge waarvan die [slachtoffer] (met zijn hoofd) is gevallen op/tegen een wegdek (stoep/straat), terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een uitgebreide breuk van het voorhoofdsbeen, een breuk van de onderkaak, een breuk van het gehoorgangbeen, bloeding[en] in de hersenen en binnen de schedel en/of kneuzing/contusie van de hersenen, althans enig lichamelijk letsel en/of pijn, ten gevolge heeft gehad;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Bewijsmiddelen

Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en de omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze hierna zijn weergegeven.
1. Een proces-verbaal van aangifte van 11 april 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (doorgenummerde pagina 21).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 11 april 2016 tegenover voornoemde verbalisanten afgelegde verklaring van
[slachtoffer]:
V: Wat kan jij je herinneren van de avond in Purmerend van het incident waarbij jij zo gewond bent geraakt op 20 februari 2016?
V: Weet je nog dat je op de Koemarkt in Purmerend bent geweest?
A: Ja dat weet ik nog wel. Ik weet nog dat er voor de kerk een meisje stond te roken. Ik weet dat ik bij het kerkje een trappetje ben opgelopen waar het meisje stond te roken. Volgens mij stonden er meerdere mensen te roken. Ik heb er niet op gelet wat voor mensen dat waren. Het enige wat ik nog weet dat ik een voet op mij af zag komen. Ik keek net even weg naar links van mij. Toen ik terug draaide zag ik de voet op mijn gezicht af komen. In mijn laatste herinnering stond ik op het trappetje.
2. Een geschrift, zijnde een geneeskundige verklaring (letselbeschrijving) van 25 februari 2016, opgemaakt door [deskundige], forensisch arts, betreffende [slachtoffer] (doorgenummerde pagina 27).
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Letsels:
Uitgebreide breuk van het voorhoofdsbeen;
Breuk van het oplopende been van de onderkaak rechts;
Breuk van het gehoorgangbeen R;
Bloedingen binnen de schedel buiten de hersenen rechts;
Bloedingen in de hersenen aan beide zijden;
Contusie aan beide kanten in de voorhoofdshersengedeelten;
Conclusie:
De letsels passen bij uitwendig stomp geweld met veel kracht toegebracht direct op het hoofd passend bij een stop od (het hof begrijpt: stomp of) een trap. Het gevolg is geweest botbreuken van de schedel en van de onderkaak en hersenbloedingen om en in het brein. De hersenbeschadiging aan de tegenover gestelde kant passen bij botsen van de hersenen wanneer het hoofd bv op de grond ketst bij een val.
3. Een proces-verbaal van verhoor getuige van 21 februari 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 2] (doorgenummerde pagina’s 161-163).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 21 februari 2016 tegenover voornoemde verbalisant afgelegde verklaring van
[getuige 1]:
Ik weet wie degene is die een schop heeft gegeven aan het slachtoffer. Dat was [verdachte].
V: Hoe weet jij dit?
A: Vrijdagnacht ben ik samen met [getuige 2] en [getuige 3] met een taxi na het hele gebeuren naar huis gegaan. [verdachte] belde aan. Ik zat op de bank met [verdachte] en [getuige 3]. Ik was alleen maar aan het huilen omdat mijn vriend was opgepakt. Ik hoorde dat [verdachte] vertelde dat hij geschrokken was over hoe hard hij die jongen geschopt had. Hij was ervan geschrokken dat die jongen zo lang op de grond bleef liggen. Dit vertelde hij dus ’s nachts om een uur of drie vier. Wat er verteld is dat het duw en trek werk was en dat er een jongen van die anderen een klap wilde geven en dat [verdachte] toen een trap heeft gegeven waarna hij naar achteren is gevallen. Ik heb het niet eerder verteld omdat [verdachte] een goede vriend van mij is. Maar dit kan echt niet. Maar dan ook echt niet. [verdachte] vertelde mij dat hij het idee had dat als het zo zou blijven dat iedereen zijn mond zou houden dat er na drie dagen nog steeds niks was zij dan vanzelf zouden vrijkomen. Hij zei dat als zij na drie dagen nog steeds zouden moeten blijven zitten hij zich dan zou melden. [verdachte] vertelde mij dat je meestal na drie dagen weer wordt vrijgelaten.
V: Heeft [verdachte] nog gezegd hoe hij hem geraakt heeft?
A: Ja, [verdachte] had het er met [getuige 3] over waar ik bij zat dat hij heeft hem in zijn gezicht getrapt had waarna hij naar achteren viel.
V: Hoe was de gemoedstoestand van [verdachte] toen hij het vertelde?
A: Hij had natuurlijk een paar drankjes op en was erg verward. Hij was niet zichzelf. Hij staarde alleen maar voor zich uit en rookte. Je zag dat hij er doorheen zat. Hij was bang voor zijn baan. Hij zat met zijn hoofd tussen zijn handen.
4. Een proces-verbaal van verhoor getuige van 22 februari 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4] (doorgenummerde pagina’s 180-181).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 22 februari 2016 tegenover voornoemde verbalisant afgelegde verklaring van
[getuige 9]:
V: Op mijn verzoek bent u aan het bureau verschenen voor het afleggen van een getuige verklaring aangaande het incident wat heeft plaatsgevonden in de nacht van vrijdag 19 op zaterdag 20 februari 2016 op het verjaardagsfeest van uw dochter [naam 1] in een feestgelegenheid in Purmerend. Wat heeft u gezien of gehoord?
A: Ik hoorde mijn schoondochter [getuige 5] zeggen: “het gaat niet goed buiten”. Ik ben toen zelf ook naar buiten gegaan. Ik stond in de deuropening en zag dat het slachtoffer midden op de rijweg lag. Ik ben toen weer naar binnen gegaan. Ik zag dat er aan het einde van de zaal een nooddeur open stond. Ik zag even later dat [getuige 3] (het hof begrijpt: [getuige 3]) en [verdachte] (het hof begrijpt: de verdachte) samen de nooduitgang verlieten. Ik zag dat [getuige 3] na ongeveer 5 minuten alleen de feestzaal weer in kwam, via de nooduitgang. [verdachte] heb ik de rest van de avond niet meer gezien.
5. Een proces-verbaal van verhoor getuige van 22 februari 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 5] en [verbalisant 1] (doorgenummerde pagina’s 185 en 187).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 22 februari 2016 tegenover voornoemde verbalisanten afgelegde verklaring van
[getuige 10]:
V: Kun je in je eigen woorden vertellen wat er gebeurd is afgelopen vrijdag 19 februari 2016 op het feest van je zusje [naam 1]?
A: Dan komt mijn vriendin [getuige 5] (het hof begrijpt: [getuige 5]) binnen. Zij is helemaal over de rooie. Ik merkte aan haar dat er iets ernstigs aan de hand was. Ik ben hierna naar de deur gelopen. Toen ik buiten kwam zag ik een jongen op de grond liggen. Toen ik binnen was kwam [getuige 3] (het hof begrijpt: [getuige 3]) naar mij toe. [getuige 3] begon gelijk op te scheppen over het feit dat [verdachte] (het hof begrijpt: de verdachte) het slachtoffer in zijn gezicht had geschopt. Ik hoorde hem zeggen:“[verdachte] heeft hem goed getrapt in zijn gezicht”. Dat zei [getuige 3] in mijn gezicht, dat heb ik rechtstreeks van hemzelf gehoord.
V: Waar was [getuige 3] toen het opstootje buiten plaats vond?
A: In ieder geval niet binnen. Iedereen van de groep Amsterdam-Noord was toen buiten.
6. Een proces-verbaal van verhoor getuige van 22 februari 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 5] en [verbalisant 1] (doorgenummerde pagina 192).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 22 februari 2016 tegenover voornoemde verbalisanten afgelegde verklaring van
[getuige 5]:
V: Wij weten dat je op het verjaardagsfeestje was van [naam 1]. Vertel met je eigen woorden wat voor een incident is voorgevallen.
A: Terwijl ik op de dansvloer stond had ik zicht op de voordeur en het halletje. Op enig moment waren beide deuren gelijk open en kon ik doorkijken naar buiten. Op het bordes/trap voor de deur zag ik twee personen tegenover elkaar staan aan elkaar staan de duwen/trekken. Ik kwam buiten en zag dat [naam 1] daar stond met nog 5 of 6 andere jongens. Links van het trappetje/bordes zag ik op een afstand van 2 of 3 meter een man op zijn rug op straat liggen met zijn benen in de richting van het bordes. Hij lag daar bewusteloos. Ik hoorde en zag dat [naam 1] stond te roepen:“hou op, stop hiermee”. Ik zag dat ze aan het huilen was. Ik ben naar [naam 1] toegelopen en liep achter haar aan naar binnen. We liepen het halletje in. Ik zei:“Wie heeft dit gedaan, dan sturen we die gelijk weg”. Ik hoorde [naam 1] zeggen dat kan niet want [verdachte] heeft het gedaan. [naam 1] vroeg mij: “hou alsjeblieft je mond”.
V: Wie heb jij buiten zien staan bij het slachtoffer en voor de deur?
A: De hele groep uit Amsterdam-Noord stond buiten.
7. Een proces-verbaal van verhoor getuige van 21 februari 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (doorgenummerde pagina 174).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 21 februari 2016 tegenover voornoemde verbalisanten afgelegde verklaring van
[getuige 6]:
Vrijdagavond vierde mijn dochter [naam 1] haar 21-ste verjaardag. Zij gaf een feestje. De gastenlijst bestond uit verschillende groepjes. Er was een vriendengroep van [verdachte] uit Amsterdam-Noord en Landsmeer. Deze groep bestond uit [getuige 3] (het hof begrijpt: [getuige 3]) – [getuige 7] (het hof begrijpt: [getuige 7]) – [getuige 8] – [getuige 8] (het hof begrijpt: [getuige 4]) – [naam 1] (het hof begrijpt: [naam 1]) – [verdachte] (het hof begrijpt: de verdachte) en nog twee meisjes.
8. Een proces-verbaal van verhoor getuige van 23 februari 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (doorgenummerde pagina’s 202-203).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 23 februari 2016 tegenover voornoemde verbalisant afgelegde verklaring van
[getuige 11]:
Gisteren is mijn nichtje [naam 1] 21 jaar geworden en afgelopen weekeinde vierde zij haar verjaardag in een zaaltje aan de [locatie] in Purmerend. Ik weet dat er een incident heeft plaatsgevonden buiten voor de deur. Ik hoorde dat [verdachte] de jongen was die het slachtoffer in zijn gezicht geschopt heeft. Ik hoorde dit persoonlijk van [getuige 3] (het hof begrijpt: [getuige 3]). [getuige 3] zei: “Kan jij even [verdachte] bellen. Mijn batterij is op.” Ik vroeg waarom? [getuige 3] zei: “Ja [verdachte] heeft die jongen in zijn gezicht geschopt.” [verdachte] nam niet op. Ik heb [verdachte] nog een WhatsApp bericht gestuurd maar daar was geen reactie op. Ik zie op het door mij verzonden WhatsApp bericht dat dit was op 20 februari om 00.56 uur.
V: Weet je ook waarom je [verdachte] moest bellen van [getuige 3].
A: Ja omdat [verdachte] gevlucht was werd er gezegd door [getuige 3].
9. Een proces-verbaal van verhoor getuige van 21 maart 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] (doorgenummerde pagina 249).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 21 maart 2016 tegenover voornoemde verbalisant afgelegde verklaring van
[getuige 12]:
Ik weet van [getuige 3] (het hof begrijpt: [getuige 3]) dat hij op 19 februari 2016 naar een verjaardagsfeestje is geweest van een meisje uit Purmerend.
V: Je weet dat er tijdens dit feestje een incident heeft voorgedaan waarbij iemand zwaar gewond is geraakt. Wanneer en hoe/van wie hoorde jij hiervan?
V: Wat heeft [getuige 3] jou toen verteld onderweg?
A: Ik vroeg eerst aan hem hoe het feestje was. Hij vertelde dat het feestje super gezellig was. En dat op enig moment op de avond onbekenden er binnen kwamen. Ik weet niet meer precies, maar ik dacht dat hij vertelde dat ze met drie of vier personen waren. Hij vertelde dat ze toen eerst hebben gezegd dat ze weg moesten gaan en dat ze ze daarna naar buiten hebben geholpen. Hij heeft mij verteld dat hierbij werd geduwd en getrokken. [getuige 3] vertelde mij dat er toen vanuit het niets iemand vanuit het groepje van [getuige 3] een flying kick gaf tegen het hoofd van een jongen van het groepje dat naar binnen wilde. [getuige 3] vertelde mij dat de jongen toen achterover viel en met zijn hoofd op de grond knalde.
V: Wat heeft [getuige 3] jou verteld over degene die de flying kick gaf?
A: Hij heeft mij verteld dat de jongen die de flying kick gaf een politieagent is. Hij vertelde dat ze hierna meteen zijn weggegaan. [getuige 3] heeft tegen mij gezegd dat hij en zijn vrienden die bij het incident waren niets tegen de politie zouden gaan zeggen. Hij zei dat ze de jongen, de politieagent wilden beschermen zodat hij zijn baan niet kwijt zou raken.
10. Een proces-verbaal bevindingen onderzoek interceptie van 3 mei 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] (doorgenummerde pagina’s 70, 75 en 76).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van voornoemde verbalisant:
In het belang van het onderzoek werd interceptie gepleegd op de communicatienummers van meerdere betrokkenen/verdachten. Namelijk:
Verdachte [verdachte] [nummer 1]
Verdachte J. [getuige 7] [nummer 2]
Na het verhoor van verdachte [getuige 7] op 6 april:
Sessie 726 (06-04-16 18.18)
[getuige 7] wordt gebeld door [verdachte] met een vast nummer.
M: Heb je een goed gesprek gehad?
J: Mwah, aardig.
J: Maar niet al te best hoor…
M: Zijn er nieuwe ontwikkelingen?
J: Ja… en dat niet al te best is.
J: Nee… denk ik toch van dat is wel een dingetje…
M: Voor iedereen?
J: Nee.
J: Voor één… eh… voor jou…
M: Van wie komt het?
J: Vriendin van [getuige 3]…
M: Is [getuige 3] dom geweest…
J: Heel erg stom.
M: Mm, wie zijn billen brandt moet op de blaren zitten gap…
11. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 4 september 2017.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Ik was op 20 februari 2016 in Purmerend op het verjaardagsfeestje van mijn vriendin [naam 1]. Op enig moment kwam mijn vriendin naar mij toe en zij vertelde mij dat er ongenode gasten waren. Ze vroeg aan mij of ik ze wilde wegsturen. Ik heb ze onvriendelijk naar buiten geduwd en heb onvriendelijke taal gebruikt. Ik was ten tijde van het incident in opleiding als politieagent.

Bewijsoverweging

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde.
Standpunt van de raadsman
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde heeft de raadsman zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken, omdat niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat de verdachte degene is geweest die geweld heeft gepleegd jegens het slachtoffer. Hij heeft daartoe aangevoerd dat slechts één getuige – [getuige 13] – zonder enig voorbehoud heeft verklaard over wie wat heeft gedaan en dat in die verklaring niet de verdachte, maar medeverdachte [getuige 7] als dader wordt aangewezen. Daartegenover bevat het dossier een aantal de auditu-verklaringen waarvan de bron telkens ontkent iets te hebben gezegd. Indien het hof de verdachte niet integraal zal vrijspreken, dan dient de verdachte – gelet op de verklaring van [getuige 13] – (partieel) te worden vrijgesproken van het schoppen. De getuigen [getuige 14] en [getuige 15] hebben weliswaar verklaard dat er is getrapt, maar zij stonden in tegenstelling tot [getuige 13] op enige afstand en de letselverklaring geeft geen uitsluitsel over de aard van het toegepaste geweld. Voorts is, zeker in het geval van een enkele klap, geen sprake van (voorwaardelijk) opzet op het zwaar lichamelijk letsel van het slachtoffer. Naar ervaringsregels levert een val van slechts 46 centimeter hoogte niet per definitie een kans op zwaar lichamelijk letsel op.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman, gelet op hetgeen hij heeft bepleit met betrekking tot de betrokkenheid van de verdachte, zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken.
Oordeel van het hof
Betrokkenheid van de verdachte
Met betrekking tot het verweer van de raadsman dat niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat de verdachte degene is geweest die geweld heeft gepleegd jegens het slachtoffer, overweegt het hof als volgt.
Getuige [getuige 9] heeft, nadat hij aangever op de rijweg zag liggen, gezien dat de verdachte en medeverdachte [getuige 3] samen via de nooduitgang aan het einde van de zaal het pand verlieten. [getuige 3] kwam daarna weer terug in het pand, maar [naam 1] heeft de verdachte de rest van de avond niet meer gezien. Daarnaast heeft getuige [getuige 16] van [getuige 3] gehoord dat de verdachte was gevlucht. [getuige 16] heeft de verdachte vervolgens gebeld en een WhatsAppbericht gestuurd. De verklaring van de verdachte dat hij, nadat hij de personen die het feest wilden binnenkomen had geweerd maar voordat de aangever door een trap naar achteren was gevallen, direct in paniek is vertrokken en niet meer naar binnen is gegaan, acht het hof dan ook niet geloofwaardig.
Daarnaast zijn er getuigen die van de verdachte zelf, van de vriendin van de verdachte, [naam 1], of van medeverdachte [getuige 3] hebben gehoord dat het de verdachte is geweest die de aangever heeft getrapt. Getuigen [getuige 10] en [getuige 16] hebben dit van [getuige 3] gehoord. Ook heeft getuige [getuige 12], die niet op het verjaardagsfeest was, van [getuige 3] gehoord dat vanuit het niets een jongen uit het groepje van [getuige 3], een politieagent, een “flying kick” had gegeven tegen het hoofd van een jongen van een groepje dat bij het feest naar binnen wilde. [getuige 3] en zijn vrienden zouden niks bij de politie zeggen, omdat ze die jongen – de politieagent – wilden beschermen. Daarnaast heeft getuige [getuige 5] van [naam 1] gehoord dat de verdachte de dader is. Voorts heeft getuige [getuige 4] van de verdachte zelf gehoord dat de verdachte een trap had gegeven, waardoor de aangever naar achteren viel. [getuige 4] is na het incident met [getuige 2] en [getuige 3] met een taxi naar huis gegaan. De verdachte belde vervolgens aan en vertelde dat hij geschrokken was over hoe hard hij hem had geschopt. Hij was “bang voor zijn baan”.
De verdachte heeft verklaard dat hij ten tijde van het incident politieagent in opleiding was.
Tevens blijkt uit een tapgesprek van 6 april 2016 om 18:18 uur tussen de verdachte en medeverdachte [getuige 7] dat de verdachte benieuwd is of [getuige 7] een “goed gesprek” heeft gehad. Zeer waarschijnlijk wordt hiermee het politieverhoor bedoeld dat [getuige 7] op 6 april 2016 heeft gehad. Uit het gesprek blijkt dat er “nieuwe ontwikkelingen” zijn die “niet al te best” zijn voor de verdachte. Als wordt gevraagd “van wie komt het”, luidt het antwoord “de vriendin van [getuige 3]”. Het hof acht het zeer waarschijnlijk dat hiermee wordt gedoeld op de, voor de verdachte belastende, verklaring van [getuige 12] van 21 maart 2016. Zij is een vriendin van [getuige 3] (kennelijk afgekort tot [getuige 3]) [getuige 3]. De verdachte zegt uiteindelijk: “wie zijn billen brandt moet op de blaren zitten”.
[getuige 13] heeft weliswaar verklaard dat een jongen met een zwart T-shirt met korte mouwen aan en met “stekeltjes haar” in de vorm van een punt (aan welk signalement medeverdachte [getuige 7] voldoet) de aangever een slag met zijn vuist in het gezicht had gegeven, maar [getuige 13] is de enige die heeft verklaard dat de aangever is geslagen in plaats van getrapt. Gelet op de overige verklaringen omtrent het trappen en het letsel van het slachtoffer kan het niet anders dan dat het letsel is toegebracht door een heel harde trap. De verklaring van [getuige 13] wordt op dat punt als onvoldoende betrouwbaar beoordeeld, maar hieruit valt niet te concluderen dat de verdachte niet degene is geweest die geweld jegens het slachtoffer heeft gebruikt.
Gezien het voorgaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte degene is geweest die de trap tegen het hoofd van de aangever heeft gegeven. De verweren worden verworpen.
Voorwaardelijk opzet verweer
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de verdachte voorwaardelijk opzet op het veroorzaakte zware lichamelijke letsel van aangever heeft gehad, zodat het primair ten laste gelegde kan worden bewezen.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier zwaar lichamelijk letsel – is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo’n kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard, dat is: op de koop heeft toegenomen.
Vaststaat dat de verdachte met geschoeide voet een trap tegen het hoofd van het slachtoffer heeft gegeven waardoor deze als een plank achterover viel. Deze trap – door een getuige omschreven als “flying kick” – is, gezien de ernst van het letsel en de positie waarin het slachtoffer is aangetroffen, gegeven met veel snelheid en kracht. Het slachtoffer heeft de trap niet zien aankomen en heeft zich hiertegen dan ook niet kunnen verdedigen. Volgens de geneeskundige verklaring is zwaar lichamelijk letsel (botbreuken van de schedel en van de onderkaak en hersenbloedingen om en in het brein) het gevolg geweest van de trap. Bij een dergelijke trap is naar het oordeel van het hof de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel gegeven.
De verdachte weet als ieder ander dat het geven van een trap met veel snelheid en kracht in het gezicht van een ander de aanmerkelijke kans meebrengt dat zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht.
De gedragingen van de verdachte kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel gericht te zijn dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Van dergelijke aanwijzingen is het hof niet gebleken.
Op grond van het voorgaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte aangever opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht zoals primair ten laste is gelegd.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primairhij op 20 februari 2016 in de gemeente Purmerend aan een persoon genaamd [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een uitgebreide breuk van het voorhoofdsbeen, een breuk van de onderkaak, een breuk van het gehoorgangbeen, bloedingen in de hersenen en binnen de schedel en contusie van de hersenen, heeft toegebracht door opzettelijk, met kracht tegen het hoofd van die [slachtoffer] te trappen, tengevolge waarvan die [slachtoffer] met zijn hoofd is gevallen tegen een wegdek.
Hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezen verklaarde levert op:
zware mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg primair bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden met aftrek van het voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden met aftrek van het voorarrest.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zware mishandeling. Toen het slachtoffer en zijn vrienden na een avondje stappen een kijkje namen bij een feestje waarvoor zij niet waren uitgenodigd, zijn zij bijzonder agressief bejegend door een aantal feestgangers. De verdachte heeft daarbij het slachtoffer met veel snelheid en kracht een trap tegen het hoofd gegeven, waarna het slachtoffer zonder zichzelf te kunnen verweren met zijn hoofd op straat is gevallen. Door de trap tegen zijn hoofd en de val met zijn hoofd op straat had het slachtoffer ernstig hoofd- en hersenletsel. Het slachtoffer heeft dagen in coma gelegen. Het slachtoffer heeft moeten revalideren in een revalidatiekliniek en de verwachting is dat het slachtoffer zowel cognitief als wat betreft gedrag nooit meer de oude wordt. Het is de vraag wat zijn arbeidsvermogen op de langere duur zal zijn en zijn privéleven heeft er ernstig onder te lijden. Het behoeft geen betoog dat de verdachte door zijn handelen aldus een zeer forse inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer.
Het hof rekent het de verdachte zeer zwaar aan dat hij de confrontatie heeft opgezocht en hierbij excessief geweld heeft gebruikt in plaats van een en ander met woorden trachten op te lossen. Voorts heeft de verdachte geen verantwoordelijkheid voor zijn handelen genomen, maar is hij gevlucht en heeft hij het slachtoffer voor dood achtergelaten. Ook toen zijn vrienden aanvankelijk van het feit werden verdacht en waren aangehouden door de politie, heeft hij niets gedaan. Dit klemt temeer nu de verdachte ten tijde van de mishandeling politieagent in opleiding was. De verdachte heeft er blijk van gegeven het laakbare van zijn handelen niet in te (willen) zien en slechts te handelen in zijn eigen belang.
Delicten als deze, waarbij iemand op straat wordt ‘neergetrapt’ naar aanleiding van een aanvankelijk niet noemenswaardige woordenwisseling, veroorzaken gevoelens van angst en onveiligheid bij slachtoffers en bij omstanders. Voor slachtoffers is de impact nog groter en soms blijvend, zoals ook blijkt uit de slachtofferverklaring: door één trap is het toekomstbeeld en de persoonlijkheid van het slachtoffer totaal veranderd.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 2 juli 2018 is hij niet eerder strafrechtelijk veroordeeld.
Voor het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel met behulp van een wapen (niet zijnde een vuurwapen) wordt op grond van de zogenoemde oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht een gevangenisstraf voor de duur van één jaar gehanteerd als vertrekpunt bij het bepalen van de straf. Met de rechtbank overweegt het hof dat het met kracht en snelheid trappen met een geschoeide voet, tegen een gezicht, gelijkgesteld kan worden aan het slaan met een (slag- of stoot)wapen. Gelet op de specifieke omstandigheden van deze zaak, meer in het bijzonder de ernst van het letsel en de proceshouding van de verdachte, is het opleggen van een gevangenisstraf voor de duur van één jaar echter niet passend. Ook de straf die door de rechtbank is opgelegd doet naar het oordeel van het hof geen recht aan de ernst van het feit.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van 24 maanden passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedroeg € 492.307,75. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 74.307,75. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd. Deze vordering tot schadevergoeding bedraagt € 449.661,75, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De gestelde schade bestaat uit:
1. Immateriële schade € 50.000,00
2. Ziekenhuisdaggeldvergoeding € 1.428,00
3. Medische kosten (niet vergoed) € 385,00
4. Reiskosten € 120,00
5. Kosten opvragen medische informatie € 47,10
6. Reeds geleden inkomensverlies (februari – oktober 2016) € 22.327,65
7. Toekomstig verlies arbeidsvermogen € 372.000,00
8. Reeds geleden verlies huishoudelijke hulp € 3.354,00
9. Wettelijke rente over de schadeposten vanaf 20 februari 2016 p.m.
Totaal voorschot € 449.661,75 + pm
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag (bestaande uit: immateriële schade, ziekenhuisdaggeldvergoeding, medische kosten, reiskosten, kosten opvragen medische informatie en reeds geleden inkomensverlies februari – oktober 2016). De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Wat betreft het toekomstig verlies aan arbeidsvermogen is het hof met de rechtbank van oordeel dat de behandeling daarvan een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Op dit moment is de eindtoestand van de cognitieve en vermoeidheidsklachten die de benadeelde als gevolg van het misdrijf ondervindt nog niet bekend. Ook is niet bekend tot welke mate benadeelde in staat zal zijn te werken noch in hoeverre hij in het sociale leven beperkingen zal ondervinden. De in hoger beroep gevorderde kosten voor reeds geleden verlies huishoudelijke hulp komen niet voor vergoeding in aanmerking gelet op hetgeen is bepaald in artikel 421, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 (vierentwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 74.307,75 (vierenzeventigduizend driehonderdenzeven euro en vijfenzeventig cent) bestaande uit € 24.307,75 (vierentwintigduizend driehonderdenzeven euro en vijfenzeventig cent) materiële schade en
€ 50.000,00 (vijftigduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 74.307,75 (vierenzeventigduizend driehonderdenzeven euro en vijfenzeventig cent) bestaande uit € 24.307,75 (vierentwintigduizend driehonderdenzeven euro en vijfenzeventig cent) materiële schade en € 50.000,00 (vijftigduizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
365 (driehonderdvijfenzestig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op
20 februari 2016.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J. Piena, mr. N.A. Schimmel en mr. A.P.M. van Rijn, in tegenwoordigheid van
mr. G.G. Gielen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
31 augustus 2018.