ECLI:NL:GHAMS:2018:3364

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 september 2018
Publicatiedatum
23 september 2018
Zaaknummer
23-001418-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens mishandeling na verkeersruzie

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 20 september 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor mishandeling in het kader van een verkeersruzie die plaatsvond op 7 juli 2015 te Amsterdam. De tenlastelegging omvatte openlijk geweld in vereniging, maar het hof oordeelde dat dit niet bewezen kon worden. De getuigenverklaringen wezen erop dat de verdachte alleen geweld had gepleegd tegen het slachtoffer, een medewerker van Cition. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van het primair tenlastegelegde, maar het subsidiair tenlastegelegde, namelijk mishandeling, werd wel bewezen verklaard. De verdachte had het slachtoffer geslagen en geduwd, wat leidde tot letsel.

De politierechter had eerder een taakstraf van 60 uren opgelegd, maar de advocaat-generaal had in hoger beroep een zwaardere straf geëist. Het hof hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals zijn financiële situatie en het feit dat hij niet eerder strafrechtelijk veroordeeld was. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 40 uren, met een proeftijd van één jaar.

Daarnaast was er een vordering van de benadeelde partij, het slachtoffer, voor schadevergoeding. Het hof oordeelde echter dat de behandeling van deze vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren en verklaarde de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering, met de mogelijkheid om deze bij de burgerlijke rechter aan te brengen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001418-17
datum uitspraak: 20 september 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 7 april 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-149749-15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 6 september 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 7 juli 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met een ander of anderen, op of aan de openbare weg en/of op een voor publiek toegankelijke plaats en/of in een voor publiek toegankelijke ruimte, te weten de Jan van Galenstraat, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een of meer perso(o)n(en), te weten [slachtoffer] (Cition medewerker), welk geweld bestond uit het eenmaal of meermalen (met kracht) slaan en/of stompen en/of schoppen en/of trappen en/of duwen in/tegen het gezicht/hoofd, in elk geval tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer] , tengevolge waarbij de (mobiele) telefoon en/of de bril van voornoemde [slachtoffer] op de grond is/zijn gevallen.
subsidiair:
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: hij op of omstreeks 7 juli 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen [slachtoffer] heeft mishandeld, bestaande die mishandeling uit het eenmaal of meermalen (met kracht) slaan en/of stompen en/of schoppen en/of trappen en/of duwen in/tegen het gezicht/hoofd, in elk geval tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer] , tengevolge waarbij de (mobiele) telefoon en/of de bril van voornoemde [slachtoffer] op de grond is/zijn gevallen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Vrijspraak

Het hof is met de verdediging van oordeel dat het primair tenlastegelegde, het plegen van (openlijk) geweld in vereniging, niet bewezen kan worden.
Het hof overweegt hieromtrent dat op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting onvoldoende kan worden vastgesteld dat naast de verdachte ook anderen geweld hebben gepleegd tegen aangever [slachtoffer] . Het hof wijst in dit verband op de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] . Na eerder te hebben verklaard dat meer personen betrokken waren bij de gewelddadigheden jegens [slachtoffer] , hebben zij ten overstaan van de raadsheer-commissaris verklaard dat buiten de verdachte anderen geen geweld hebben gepleegd. Gelet op de stelligheid van de getuigen op dat punt gaat het hof uit van de bij de raadsheer-commissaris afgelegde verklaringen.

Bewijsoverweging

De raadsvrouw heeft betoogd dat de verdachte het slachtoffer, [slachtoffer] , niet geschopt of geslagen heeft en geen sprake is geweest van mishandeling op de grond dat de verdachte slechts met zijn armen heeft gezwaaid en de getuigen dit wellicht hebben aangezien voor slaan.
Het hof overweegt als volgt.
In zijn aangifte heeft [slachtoffer] verklaard dat hij geslagen werd en dat de verdachte hem naar de grond heeft gewerkt en trachtte op hem te komen. Getuige [getuige 1] heeft gezien dat de man met het gezette postuur (
het hof begrijpt: de verdachte) en de Citionmedewerker (
het hof begrijpt: [slachtoffer] )elkaar aan het duwen waren en dat de verdachte [slachtoffer] sloeg. Dit wordt ondersteund door de verklaring van getuige [getuige 3] , inhoudende dat de chauffeur van het busje
(het hof begrijpt: de verdachte)[slachtoffer] duwde en er vervolgens een gevecht ontstond, waarbij de verdachte en [slachtoffer] op de grond vielen. De verdachte lag vervolgens op [slachtoffer] . Ook de zoon van de verdachte, [getuige 4] , heeft verklaard dat hij heeft gezien dat zijn vader bovenop [slachtoffer] lag.
Op grond van deze feiten en omstandigheden komt het hof tot het oordeel dat de verdachte niet slechts met zijn armen heeft gezwaaid, maar dat de verdachte [slachtoffer] daadwerkelijk – met opzet – heeft geslagen en geduwd.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 7 juli 2015 te Amsterdam [slachtoffer] heeft mishandeld, bestaande die mishandeling uit het slaan en duwen tegen het lichaam van [slachtoffer] .
Hetgeen subsidiair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, met aftrek van het voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis, waarvan 40 uren subsidiair 20 dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft naar aanleiding van een verkeersruzie [slachtoffer] geslagen, geduwd, naar de grond gewerkt en is bovenop [slachtoffer] gaan liggen, waardoor deze letsel, te weten schaafwonden, en pijn heeft bekomen. Dit getuigt van onbeheerst gedrag en een gebrek aan respect voor de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] . Het hof rekent dit de verdachte aan.
In voordeel van de verdachte houdt het hof rekening met zijn persoonlijke omstandigheden, zoals deze ter terechtzitting naar voren zijn gebracht. De verdachte heeft weinig financiële draagkracht en is bovendien afgekeurd voor werk. Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 28 augustus 2018 is hij niet eerder strafrechtelijk veroordeeld. In het voorgaande ziet het hof aanleiding een taakstraf in voorwaardelijke vorm op te leggen.
Het hof acht, alles afwegende, een voorwaardelijke taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 700 voor de vergoeding van materiele en immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 350 aan immateriële schade. [slachtoffer] heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering. Ter terechtzitting heeft hij zijn vordering gematigd tot een bedrag van € 350 voor de immateriële schade, omdat zijn werkgever de materiële schade (de kosten van zijn telefoon) al heeft vergoed.
Het hof is van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert vanwege de gemotiveerde betwisting van de zijde van de verdediging. De benadeelde partij kan daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
1 (één) jaaraan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. van Woensel, mr. G. Oldekamp en mr. M.J.A. Plaisier, in tegenwoordigheid van
mr. S. Pesch, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
20 september 2018.
Mr. Van Woensel is buiten staat dit arrest te ondertekenen.