ECLI:NL:GHAMS:2018:3284

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 september 2018
Publicatiedatum
10 september 2018
Zaaknummer
23-000484-18.a
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens zakkenrollerij van een toerist in Amsterdam

Op 10 september 2018 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1991 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, was aangeklaagd voor zakkenrollerij. De tenlastelegging betrof de diefstal van een mobiele telefoon van een toerist op 18 januari 2018 in Amsterdam. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte de telefoon met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen. De verdachte werd eerder door de politierechter veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden, maar het hof heeft deze straf herzien en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van één maand, met aftrek van voorarrest. Het hof heeft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd in overweging genomen, evenals de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder het feit dat hij geen vaste woon- of verblijfplaats heeft. Het hof heeft geoordeeld dat zakkenrollerij in het centrum van Amsterdam veel overlast veroorzaakt en bijdraagt aan een gevoel van onveiligheid in de maatschappij. De verdachte heeft geen respect getoond voor het eigendomsrecht van anderen, wat het hof zwaar heeft aangerekend. De beslissing van het hof is genomen in overeenstemming met artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht, en het vonnis van de politierechter is vernietigd.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000484-18
datum uitspraak: 10 september 2018
VERSTEK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 31 januari 2018 in de strafzaak onder parketnummer
13-701105-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991,
thans zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
27 augustus 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij, op of omstreeks 18 januari 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een mobiele telefoon, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeteren. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de politierechter.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij, op 18 januari 2018 te Amsterdam, met het oogmerk van wederrechtelijke toe
-eigening heeft weggenomen een mobiele telefoon, toebehorende aan [slachtoffer 1] .
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de hierna te noemen bewijsmiddelen zijn vervat.

Bewijsmiddelen

1. Een proces-verbaal van aangifte, met proces-verbaalnummer PL1300-2018012865-1 d.d. 18 januari 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam 1] .
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 18 januari 2018 tegenover deze opsporingsambtenaar afgelegde verklaring van [slachtoffer 1] (pag. 3-5):
Op 18 januari 2018 was ik met vrienden in de Leidsestraat te Amsterdam. Toen we op de brug waren, liep er een man tegen mij aan.
Noot verbalisant: de man wordt in het vervolg aangeduid als NN1.
Toen NN1 tegen mij aanliep voelde ik iets aan de linkervoorkant van mijn broek. In de
broekzak aan de linkervoorkant van mijn broek draag ik mijn telefoon. Daarna zag ik dat NN1 een soort dansje maakte. NN1 pakte mij met zijn armen vast om mij heen. Ik voelde toen wat aan mijn linkervoorkant van mijn broek.
Opeens hoorde ik dat er iemand achter mij riep: “Heb je je telefoon nog?” Ik voelde direct in mijn linkerbroekzak aan de voorzijde en voelde dat mijn telefoon er niet meer in zat. De man zei tegen mij: “De man die net tegen je aan liep heeft je telefoon”.
Ik draaide mij om en zag NN1 nog lopen. Ik zag dat NN1 het op een rennen zette. Ik ben toen ook meteen omgekeerd en ben ook de Leidsestraat in gerend. Ik zag dat NN1 een kebabshop in de Leidsestraat in rende. Ik ben er meteen achteraan gegaan. Daar heb ik NN1 vastgepakt.
Ik zag dat de man die mij waarschuwde ook bij mij stond. Ik zag dat de politie NN1 arresteerde.
2. Een proces-verbaal van verhoor getuige, met proces-verbaalnummer PL1300-2018012865-4 d.d. 18 januari 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam 2] .
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 18 januari 2018 tegenover deze opsporingsambtenaar afgelegde verklaring van [naam 3] (pag. 13-14):
Op 18 januari 2018 liep ik op de Keizersgracht en zag ik een man die later is aangehouden. Deze man zal ik dader1 noemen. Ik heb hem van begin tot eind in het zicht gehad dus ik weet zeker dat de juiste persoon is aangehouden.
Dader1 stak zijn rechterbeen tussen de benen van een andere man, die ik slachtoffer 1 zal noemen. Dader1 maakte met dit been enkele stampbewegingen op de grond tussen de benen van slachtoffer1. Dader1 draaide om slachtoffer1 heen en toen zag ik dat hij met zijn hand de telefoon van slachtoffer1 uit zijn broekzak pakte.
Ik zag dat dader1 meteen wegliep na de diefstal. Ik heb slachtoffer1 verteld dat dader1 zijn telefoon had gestolen. Toen dader1 dat zag, begon hij meteen te rennen.
Ik ben samen met slachtoffer1 achter dader1 aan gerend en na ongeveer vijf minuten is hij in een shoarmazaak op de Leidsestraat in gerend. Slachtoffer 1 en ik zijn dader1 de zaak in gevolgd en slachtoffer1 heeft dader1 meteen vastgepakt. Ik heb toen de politie gebeld.
Slachtoffer1 en ik hebben in afwachting van de politie dader1 vastgehouden. Nadat de politie was gearriveerd, is verdachte1 aangehouden.
3. Een proces-verbaal van aanhouding, met proces-verbaalnummer PL1300-2018012865-2 d.d. 18 januari 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam 4] .
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als relaas van deze opsporingsambtenaar (pag. 9-10):
Op 18 januari 2018 hield ik op de locatie Leidsestraat te Amsterdam als verdachte aan: [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1991 te [geboorteplaats] .
Op 18 januari 2018 begaf ik mij naar de Leidsestraat. Ter plaatse zag ik ter hoogte van een shoarmazaak dat twee personen, één persoon vasthielden. Ik hoorde een van deze personen zeggen: “Die man heeft net een telefoon gestolen. Ik heb het gezien en het slachtoffer gewezen op het feit dat hij gerold was. We zijn toen achter de dief aangerend en hebben hem hier te pakken gekregen”.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, met aftrek van voorarrest. Voorts is de gevangenhouding van de verdachte bevolen en is het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de duur van de opgelegde vrijheidsstraf.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich in het centrum van Amsterdam schuldig gemaakt aan zakkenrollen door een mobiele telefoon van een willekeurige voorbijganger te stelen. Zakkenrollerij veroorzaakt veel overlast in Amsterdam en draagt bovendien bij aan een in de maatschappij heersend gevoel van onrust en onveiligheid. De verdachte heeft er blijk van gegeven dat hij geen respect heeft voor het eigendomsrecht van anderen. Het hof rekent dit de verdachte aan.
Het hof acht – net als de advocaat-generaal en de politierechter – een gevangenisstraf een passende en geboden straf. Gelet op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde feit is begaan en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte – waaronder de omstandigheid dat hij geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland heeft – acht het hof oplegging van een andere, niet vrijheidsbenemende straf, niet op zijn plaats. Nu de verdachte in Nederland niet eerder is veroordeeld, is een gevangenisstraf van één maand passend.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. G.M. Boekhoudt, mr. M. Lolkema en mr. A. Verweij, in tegenwoordigheid van
mr. N.R. Achterberg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
10 september 2018.
Mr. A. Verweij is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[…]
.