In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 10 september 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1989, was beschuldigd van mishandeling van een medeverkeersdeelnemer op 5 september 2016 te Zaandam. De tenlastelegging omvatte het meermalen met gebalde vuist slaan en trappen van het slachtoffer. De verdediging voerde aan dat de verdachte handelde uit noodweer, omdat hij werd aangevallen door de aangever na een verkeersruzie. Het hof heeft echter geoordeeld dat de feiten en omstandigheden die door de raadsman zijn aangevoerd niet aannemelijk zijn geworden. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet in een situatie verkeerde waarin hij zich moest verdedigen tegen een wederrechtelijke aanranding. Het beroep op noodweer is dan ook verworpen.
Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 500,- subsidiair 10 dagen hechtenis, te betalen in termijnen. De verdachte is eerder veroordeeld voor strafbare feiten, wat meegewogen is in de strafoplegging. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze nader onderzoek vereist en de benadeelde partij de vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. De beslissing is genomen op basis van de artikelen 23, 24, 24a, 24c, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.