ECLI:NL:GHAMS:2018:3274

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 september 2018
Publicatiedatum
7 september 2018
Zaaknummer
200.234.481/01 en 200.234.481/02
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurrecht en belangenafweging in echtscheidingszaak met betrekking tot de voormalig echtelijke woning

In deze zaak, die op 4 september 2018 door het Gerechtshof Amsterdam is behandeld, gaat het om een hoger beroep in een echtscheidingskwestie tussen een vrouw en een man. De vrouw, appellante in principaal hoger beroep, heeft op 1 maart 2018 hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam van 21 februari 2018. De man, geïntimeerde in principaal hoger beroep, heeft op 30 april 2018 een verweerschrift ingediend en incidenteel hoger beroep ingesteld. De vrouw verzoekt in principaal hoger beroep om haar verzoek tot huurrecht van de voormalig echtelijke woning toe te wijzen, terwijl de man verzoekt om de bestreden beschikking te bekrachtigen en de vrouw te bevelen de woning te verlaten.

De feiten van de zaak zijn als volgt: partijen zijn in 2012 gehuwd in Marokko en hun huwelijk is op 5 oktober 2017 ontbonden. De rechtbank had eerder bepaald dat de vrouw gerechtigd was tot het gebruik van de echtelijke woning, maar de man verzocht om het huurrecht van deze woning. Het hof heeft de belangen van beide partijen afgewogen, waarbij de vrouw aanvoert dat zij door psychische problemen en een laag inkomen minder zelfredzaam is dan de man. De man betwist dit en stelt dat de vrouw onvoldoende inspanningen heeft geleverd om vervangende woonruimte te vinden.

Na beoordeling van de argumenten van beide partijen, concludeert het hof dat het belang van de vrouw bij het verkrijgen van het huurrecht zwaarder weegt dan dat van de man. Het hof vernietigt de eerdere beschikking en bepaalt dat de vrouw huurder zal zijn van de voormalig echtelijke woning. In het incidenteel appel van de man wordt zijn verzoek afgewezen. De vrouw wordt niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek in de tweede zaak.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 4 september 2018
Zaaknummers: 200.234.481/ 01 en 200.234.481/ 02
Zaaknummer eerste aanleg: C/13/629186 / FA RK 17-3320 (RW RK)
in de zaak in hoger beroep van:
[de vrouw] ,
wonende te [plaats a] ,
appellante in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
appellante in het schorsingsverzoek,
advocaat: mr. E. El Assrouti te Amsterdam,
tegen
[de man] ,
wonende te [plaats b] ,
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellant in incidenteel hoger beroep,
geïntimeerde in het schorsingsverzoek,
advocaat: mr. M. Amrani te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellante in principaal hoger beroep tevens geïntimeerde in incidenteel hoger beroep en appellante in het schorsingsverzoek, en geïntimeerde in principaal hoger beroep tevens appellant in incidenteel hoger beroep en geïntimeerde in het schorsingsverzoek, worden hierna respectievelijk de vrouw en de man genoemd.
In de zaak met zaaknummer 200.234.481/ 01:
1.2.
De vrouw is op 1 maart 2018 in hoger beroep gekomen van de beschikking van
21 februari 2018 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank), met kenmerk C/13/629186 / FA RK 17-3320.
1.3.
De man heeft op 30 april 2018 een verweerschrift ingediend en heeft daarbij incidenteel hoger beroep ingesteld.
1.4.
De vrouw heeft op 28 juni 2018 een verweerschrift in het incidenteel hoger beroep van de man ingediend.
1.5.
De vrouw heeft op 4 juli 2018 nadere stukken ingediend.
In de zaak met zaaknummer 200.234.481/ 02:
1.6
De vrouw heeft op 26 april 2018 een verzoek tot schorsing van de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad ex artikel 360 lid 2 Wetboek van Rechtsvordering (Rv) ingediend.
1.7
De man heeft in zijn verweerschrift, ingekomen op 30 april 2018, tevens verweer gevoerd tegen het schorsingsverzoek van de vrouw.
In beide zaken:
1.8.
De zaken zijn op 23 juli 2018 tegelijkertijd ter zitting behandeld.
1.9.
Ter zitting zijn verschenen:
- de vrouw, bijgestaan door mr. S. Maachi, advocaat te Amsterdam als waarnemer voor mr. El Assrouti;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn [in] 2012 gehuwd te [plaats c] , Marokko. Hun huwelijk is op 5 oktober 2017 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 20 september 2017 in de registers van de burgerlijke stand.
2.2.
Bij beschikking van de rechtbank van 4 juli 2017 betreffende voorlopige voorzieningen is – voor zover thans van belang – het verzoek van de vrouw om bij uitsluiting gerechtigd te zijn tot het gebruik van de echtelijke woning aan [adres] [plaats a] , met bevel dat de man die woning dient te verlaten en deze verder niet mag betreden, toegewezen.
2.3.
Bij beschikking van de rechtbank van 20 september 2017 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en de behandeling ten aanzien van de nevenvoorzieningen op verzoek van partijen aangehouden.

3.Het geschil in hoger beroep

3.1.
Bij de bestreden beschikking is – voor zover thans van belang – het verzoek van de man te bepalen dat hij huurder zal zijn van de voormalig echtelijke woning aan [adres] [plaats a] (hierna: de woning) toegewezen, onder afwijzing van het verzoek van de vrouw te bepalen dat zij huurder zal zijn van deze woning.
In de zaak met zaaknummer 200.234.481/ 01:
3.2.
De vrouw verzoekt in principaal hoger beroep, met vernietiging van de bestreden beschikking, haar inleidend verzoek alsnog toe te wijzen, althans een beslissing te nemen die het hof juist acht.
3.3.
De man verzoekt in principaal hoger beroep de bestreden beschikking te bekrachtigen en het verzoek van de vrouw te verwerpen. In incidenteel hoger beroep verzoekt hij de vrouw te bevelen de echtelijke woning te verlaten, met bepaling dat indien zij niet aan het te geven bevel zal voldoen, de man dit bevel met behulp van de sterke arm kan doen uitvoeren.
3.4.
De vrouw verzoekt in incidenteel hoger beroep de verzoeken van de man af te wijzen.
In de zaak met zaaknummer 200.234.481/ 02:
3.5.
De vrouw verzoekt de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking, dan wel de herstelbeschikking van 18 april 2018 te schorsen in afwachting van de beslissing in hoger beroep.
3.6.
De man verzoekt de vordering van de vrouw tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van de bestreden beschikking af te wijzen.

4.Beoordeling van het hoger beroep

In de zaak met zaaknummer 200.234.481/ 01:
in principaal hoger beroep
4.1.
Ter beoordeling aan het hof ligt voor wie van partijen huurder van de woning zal zijn. Daarbij dienen de belangen die partijen elk hebben bij het huurrecht van de woning tegen elkaar te worden afgewogen.
4.2.
De vrouw stelt zich op het standpunt dat het huurrecht aan haar dient te worden toegekend en voert hiertoe het volgende aan. De rechtbank is er ten onrechte van uitgegaan dat de man voldoende heeft aangetoond dat hij niet elders kan verblijven en zich ook heeft ingezet om een andere woonruimte te krijgen. De man heeft vervangende woonruimte in [plaats b] . De vrouw betwist dat deze woning te duur is voor de man. Daarnaast heeft hij niet aangetoond dat hij niet bij zijn familie kan verblijven. De man is vijf maanden voorafgaande aan zijn huidig verblijf elders verbleven en moet derhalve in staat worden geacht elders te kunnen verblijven. Ten onrechte is de rechtbank er van uitgegaan dat de vrouw geen actie heeft ondernomen om woonruimte te vinden en ook geen informatie heeft ingewonnen over de mogelijkheden met betrekking tot urgentie. Voordat zij het uitsluitend gebruik over de woning heeft verkregen heeft zij contact gehad met de Gemeente [plaats a] , die haar duidelijk heeft gemaakt dat ze geen urgentie zal krijgen. Ook heeft zij getracht om voor korte periode bij haar ouders te verblijven, maar dit is helemaal misgelopen. De vrouw is sinds het huwelijk alles verloren, heeft psychische problemen, zij leidt aan depressies en een posttraumatische stress stoornis (PTSS), en kan daardoor niet werken. Zij heeft zich na het toekennen van het gebruiksrecht van de voormalig echtelijke woning moeten richten op haar behandelingen bij I-Psy en kon zich minder goed inspannen voor het verkrijgen van andere woonruimte. De vrouw kijkt wel op Woningnet, maar komt nog lang niet in aanmerking voor een sociale huurwoning en heeft een te laag inkomen om in aanmerking te komen voor een woning in de vrije sector. Zij meent dan ook dat haar belangen zwaarder wegen dan die van de man.
4.3.
De man betwist de stellingen van de vrouw en voert aan dat de vrouw bij haar ouders kan wonen, waar zij gedurende bijna de gehele huwelijkse samenleving heeft gewoond. Zij heeft zich onvoldoende ingespannen om een urgentieverklaring en vervangende woonruimte te verkrijgen. De man meent dat de vrouw het bestaan van haar psychische klachten onvoldoende heeft onderbouwd; zij heeft daarvan nooit objectieve medische gegevens overgelegd en niet gebleken is dat zij op grond van haar medische toestand om urgentie heeft verzocht bij de toewijzing van een woning.
De huurovereenkomst van de man is op 1 juli jongstleden afgelopen. De woning was te duur voor hem en hij heeft geen vervangende woonruimte en kan alleen nog tijdelijk bij een vriend verblijven. De man meent dat zijn belangen zwaarder wegen dan die van de vrouw.
De vrouw heeft ondanks dat in de bestreden beschikking is bepaald dat de man huurder zal zijn, de echtelijke woning niet verlaten. Daarom verzoekt de man daartoe alsnog een bevel te geven en te bepalen dat, indien zij hieraan niet voldoet, dit met behulp van de sterke arm kan worden uitgevoerd.
4.4.
Het hof overweegt als volgt.
4.5.
Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is gebleken dat de man in het najaar van 2013 naar Nederland is gekomen. Partijen hebben toen samengeleefd in de woning van de zus van de vrouw en in februari 2015 zijn zij naar de woning verhuisd. Toen de spanningen tussen partijen te hoog opliepen is de vrouw naar haar ouders vertrokken en na korte tijd weer in de woning teruggekeerd. De advocaat van de man heeft bij brief van 28 november 2016 aan de vrouw gemeld dat de man wenst te scheiden en dat hij wenst dat het huurrecht van de woning aan haar wordt toegewezen. Vervolgens heeft de man bij vrienden gewoond en vanaf december 2017 in een huurwoning.
Ter zitting in hoger beroep heeft de man aangegeven dat hij de huur van zijn huidige huurwoning niet langer kon opbrengen zodat het huurcontract per 1 juli 2018 is beëindigd. Hij kan thans voor de duur van de vakantie van een vriend in diens woning verblijven.
4.6.
Vast staat dat partijen, naast de voormalig echtelijke woning, niet over vervangende vaste woonruimte beschikken. Zij hebben daarom beiden belang bij toewijzing van het huurrecht. Anders dan de rechtbank, is het hof van oordeel dat het belang van de vrouw bij toewijzing zwaarder weegt dan dat van de man. Daarbij is overwogen dat de man in november 2016 wenste dat de vrouw huurder zou zijn en hij vanaf dat moment erin is geslaagd om onderdak te vinden: eerst bij vrienden, vervolgens in zelfstandige woonruimte en toen weer bij vrienden. De man is volgens de overgelegde loonstroken sinds 28 oktober 2016 als schoonmaker bij CleanBuilding BV in dienst alwaar hij een netto salaris van circa € 1.600,- per maand verdient. Dat hij zijn baan zal kwijtraken is gesteld noch gebleken. De vrouw ontvangt thans een ziektewetuitkering van circa € 1160,- netto per maand. Beide partijen hebben schulden, de vrouw heeft schuldhulpverlening gezocht. Bij brief van 22 maart 2018 heeft de gemeente [plaats a] het verzoek van de vrouw om een urgentieverklaring afgewezen. Uit een door de vrouw overgelegd e-mailbericht van I-psy van 4 januari 2018 blijkt dat zij daar sinds 25 oktober 2017 in behandeling is. Uit een tussentijds bericht van I-psy van 3 mei 2018 van medebehandelaar [x] komt naar voren dat de vrouw zich opnieuw voor behandeling heeft aangemeld, dat bij haar de diagnose sociale angststoornis (sociale fobie) en persisterende depressieve stoornis is vastgesteld en dat zij sinds december 2017 op de wachtlijst staat voor individuele gesprekstherapie welke therapie in januari 2018 is gestart. Daarnaast is medicatie voorgeschreven. Het hof acht hiermee het bestaan van ernstige psychische klachten aan de zijde van de vrouw voldoende aangetoond. Alhoewel het voor de man zonder meer lastig zal zijn om betaalbare vervangende woonruimte te vinden, heeft hij daartoe door zijn ruimere financiële armslag meer mogelijkheden dan de vrouw. Bovendien is hij sinds november 2016 in staat gebleken om zichzelf onderdak te verschaffen. De vrouw is door haar psychische problemen en lagere inkomen minder zelfredzaam. Daarbij zal een stabiele woonsituatie bijdragen aan haar herstel, zoals ook uit de eerder aangehaalde verklaring van I-psy valt af te leiden. Alle feiten en omstandigheden in aanmerking nemend, is het hof van oordeel dat het belang van de vrouw bij verkrijging van het huurrecht van de woning zwaarder weegt dan het belang van de man. De bestreden beschikking zal in zoverre worden vernietigd en het hof zal onder toewijzing van het verzoek van de vrouw bepalen dat de vrouw huurder zal zijn van de woning.
in incidenteel appel
4.7.
Hetgeen hiervoor onder 4.6 is overwogen, leidt tot afwijzing van het verzoek van de man in incidenteel hoger beroep.
In de zaak met zaaknummer 200.234.481/ 02:
4.8.
Ter zitting in hoger beroep heeft de vrouw haar verzoek ingetrokken. Nu de vrouw dit verzoek niet wenst te handhaven, heeft dit tot gevolg dat de door haar aangevoerde grondslagen niet meer kunnen worden onderzocht, zodat zij in haar verzoek niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
4.9.
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

5.Beslissing

Het hof:
in de zaak met zaaknummer 200.234.481/ 01:
vernietigt de beschikking waarvan beroep, voor zover daarin is bepaald dat de man huurder zal zijn van de voormalig echtelijke woning aan [adres] [plaats a] en opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat de vrouw huurder zal zijn van de voormalig echtelijke woning aan [adres] [plaats a] ;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte;
in de zaak met zaaknummer 200.234.481/ 02:
verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar verzoek.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R.G. Kemmers, M.F.G.H. Beckers en J. Kok, in tegenwoordigheid van mr. J. Stein als griffier, en is op 4 september 2018 in het openbaar uitgesproken door mr. J. Kok.