Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
21 februari 2018 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank), met kenmerk C/13/629186 / FA RK 17-3320.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak, die op 4 september 2018 door het Gerechtshof Amsterdam is behandeld, gaat het om een hoger beroep in een echtscheidingskwestie tussen een vrouw en een man. De vrouw, appellante in principaal hoger beroep, heeft op 1 maart 2018 hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam van 21 februari 2018. De man, geïntimeerde in principaal hoger beroep, heeft op 30 april 2018 een verweerschrift ingediend en incidenteel hoger beroep ingesteld. De vrouw verzoekt in principaal hoger beroep om haar verzoek tot huurrecht van de voormalig echtelijke woning toe te wijzen, terwijl de man verzoekt om de bestreden beschikking te bekrachtigen en de vrouw te bevelen de woning te verlaten.
De feiten van de zaak zijn als volgt: partijen zijn in 2012 gehuwd in Marokko en hun huwelijk is op 5 oktober 2017 ontbonden. De rechtbank had eerder bepaald dat de vrouw gerechtigd was tot het gebruik van de echtelijke woning, maar de man verzocht om het huurrecht van deze woning. Het hof heeft de belangen van beide partijen afgewogen, waarbij de vrouw aanvoert dat zij door psychische problemen en een laag inkomen minder zelfredzaam is dan de man. De man betwist dit en stelt dat de vrouw onvoldoende inspanningen heeft geleverd om vervangende woonruimte te vinden.
Na beoordeling van de argumenten van beide partijen, concludeert het hof dat het belang van de vrouw bij het verkrijgen van het huurrecht zwaarder weegt dan dat van de man. Het hof vernietigt de eerdere beschikking en bepaalt dat de vrouw huurder zal zijn van de voormalig echtelijke woning. In het incidenteel appel van de man wordt zijn verzoek afgewezen. De vrouw wordt niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek in de tweede zaak.