ECLI:NL:GHAMS:2018:3271

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 september 2018
Publicatiedatum
7 september 2018
Zaaknummer
200.232.598/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding inzake contact- en straatverbod met betrekking tot de persoonlijke levenssfeer van de vrouw en het kind

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding dat is ingesteld door de man tegen een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam. De man is in hoger beroep gekomen van een vonnis van 4 januari 2018, waarin de voorzieningenrechter een contact- en straatverbod heeft opgelegd aan de man, vanwege langdurige en ernstige inbreuken op de persoonlijke levenssfeer van de vrouw en hun minderjarige zoon. De vrouw heeft in eerste aanleg als eiseres opgetreden, en de man als gedaagde. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er voldoende aannemelijk is dat de man de vrouw heeft bedreigd en dat er een onveilige situatie is ontstaan voor zowel de vrouw als het kind. De man heeft in hoger beroep betoogd dat er onvoldoende bewijs is voor onrechtmatig handelen en dat de vorderingen van de vrouw zijn ingediend om een gunstige positie te verwerven in de bodemprocedure. Het hof heeft echter geoordeeld dat de voorzieningenrechter terecht heeft overwogen dat er voldoende aanknopingspunten zijn voor het toewijzen van het contact- en straatverbod. Het hof heeft vastgesteld dat de man zich in de periode voorafgaand aan het vonnis herhaaldelijk in de nabijheid van de vrouw heeft bevonden en haar lastiggevallen, wat heeft geleid tot een gevoel van onveiligheid bij de vrouw. Het hof heeft het vonnis van de voorzieningenrechter bekrachtigd en de proceskosten gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

arrest
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer : 200.232.598 KG
zaaknummer rechtbank : C/13/640638 KG ZA 17-1352
arrest van de meervoudige familiekamer van 4 september 2018
inzake
[de man] ,
wonend te [woonplaats] ,
APPELLANT,
advocaat:
mr. T. van Udente Amsterdam,
tegen:
[de vrouw] ,
wonend te [woonplaats] ,
GEÏNTIMEERDE,
advocaat:
mr. J.A.H. Blomte Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna de man en de vrouw genoemd.
De man is bij dagvaarding van 25 januari 2018 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam van 4 januari 2018, in kort geding gewezen tussen de vrouw als eiseres en de man als gedaagde. De dagvaarding (met producties) bevat de grieven.
De vrouw heeft daarna een memorie van antwoord, met productie, ingediend.
De man heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog de vorderingen van de vrouw zal afwijzen, met veroordeling van de vrouw in de proceskosten van beide instanties.
De vrouw heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis.
Ten slotte is arrest gevraagd.

2.Feiten

2.1
De voorzieningenrechter heeft in het vonnis onder 2.1 tot en met 2.7 de feiten opgesomd die zij bij de beoordeling van de zaak tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die volgen uit niet weersproken stellingen van partijen dan wel de niet (voldoende ) bestreden inhoud van producties waarnaar zij ter staving van hun stellingen verwijzen, komen de feiten neer op het volgende.
2.2
Partijen hebben een relatie gehad. Uit deze relatie is een zoon geboren, [de minderjarige] , geboren [in] 2014 te [geboorteplaats] . De vrouw heeft alleen het gezag over [de minderjarige] .
2.3
In 2016 is de relatie tussen partijen definitief geëindigd. Sinds oktober 2016 woont de vrouw, samen met [de minderjarige] , in een ambulante woning van HVO Querido aan [adres] te [plaats] .
2.4
De man is in februari 2017 een bodemprocedure bij de rechtbank Amsterdam gestart waarin hij heeft verzocht hem samen met de vrouw te belasten met het gezag over [de minderjarige] . Tevens heeft hij verzocht een omgangsregeling tussen hem en [de minderjarige] vast te stellen.
Bij tussenbeschikking van 13 juni 2017 is de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) verzocht advies uit te brengen over de verzoeken van de man. In afwachting van het advies van de Raad is de bodemprocedure pro forma aangehouden.
2.5
Op 3 oktober 2017 heeft de vrouw bij de politie aangifte gedaan van bedreiging door de man. Volgens de aangifte zou de man haar bij de tramhalte in de nabijheid van haar woning, van waaruit zij met [de minderjarige] op weg was naar de kinderopvang van [de minderjarige] , hebben bedreigd met een stanleymes.
De man is naar aanleiding van de aangifte door de politie verhoord. Hij heeft een ontkennende verklaring afgelegd. De man is niet vervolgd; in december 2017 is de zaak geseponeerd.
2.6
Op 15 december 2017 is de man bij de kinderopvang van [de minderjarige] langsgegaan om hem te kunnen zien. Toen dit niet mogelijk bleek heeft hij de opvang verlaten en telefonisch bij de vrouw zijn ongenoegen over het niet kunnen zien van [de minderjarige] geuit.
2.7
Op 18 december 2017 heeft er een confrontatie plaatsgevonden tussen partijen bij de woning van de vrouw. De politie heeft, nadat zij door de vrouw is gebeld, de man weggestuurd.
2.8
De vrouw heeft in eerste aanleg een brief van 21 december 2017 van HVO Querido, in het geding gebracht waarin onder meer het volgende is opgenomen:
”(…)
Vanwege de aanhoudende onveilige situatie voor moeder en kind is er een zorgmelding gedaan bij Veilig Thuis door zowel de politie als door HVO Querido.
Op 15-12-17 heeft er een huisbezoek plaatsgevonden door een medewerker van HVO Querido, op dat moment belde meneer non stop naar mevrouw en schreeuwde de voicemail vol. De medewerker heeft meneer aan de telefoon gevraagd te stoppen met zijn gedrag. Meneer reageerde hier niet op en verbrak de verbinding. Hierop heeft de Jeugdbescherming gereageerd door in de avond op huisbezoek te gaan bij mevrouw en haar zoon onder politiebegeleiding. Zij vonden de zaak zeer zorgelijk (…). Op 18-12-17 viel meneer mevrouw opnieuw lastig voor de woning en heeft haar uitgescholden. Mevrouw voelde zich zo ernstig bedreigd en onveilig dat zij 112 heeft gebeld. De politie heeft meneer toen aangesproken en weggestuurd.
Op 19-12 kwamen twee jeugdbeschermers opnieuw op huisbezoek onder begeleiding van de politie, meneer was opnieuw bij de woning en zat bij een café naast het huis van mevrouw naar haar te kijken bij de deur.
HVO Querido maakt zich ernstig zorgen over de veiligheid van moeder en kind. Het lijkt dat meneer zich steeds vaker voor de woning bevindt en mevrouw elke dag meerdere keren per dag belt om haar uit te schelden of te bedreigen. Het kind wordt structureel blootgesteld aan de dreiging van vader naar moeder (…).
HVO Querido is bang dat de dreiging en het stalken over zal gaan in geweldsituatie waarbij moeder en kind gewond kunnen raken.
(…)”

3.Beoordeling

3.1
De voorzieningenrechter heeft bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
(i) de man voor de periode dat er nog geen beslissing in de bodemprocedure over de omgang en gezagswijziging is en voor maximaal zes maanden na betekening van het bestreden vonnis verboden zich te bevinden in:
I. [buurt 1] : het gebied begrensd door de [straat a] , [straat b] , [straat c] , [straat d] , [straat e] , [straat f] , [straat g] , [straat h] en [straat i] , genoemde straten daarbij inbegrepen;
II. [buurt 2] : het gebied begrensd door [straat j] , [straat k] , [straat l] , [straat m] en [straat n] , genoemde straten daarbij inbegrepen,
een en ander zoals aangegeven op de aan het bestreden vonnis gehechte plattegrond en (ii) de man voor de periode dat er nog geen beslissing in de bodemprocedure over de omgang en gezagswijziging is en voor maximaal zes maanden na betekening van het bestreden vonnis verboden – anders dan via zijn advocaat – persoonlijk, schriftelijk, telefonisch of anderszins contact op te nemen met de vrouw of [de minderjarige] , behoudens voor zover het contact met [de minderjarige] noodzakelijk is in het kader van (de voorbereiding van) een omgangsregeling.
Op overtreding van voornoemde veroordelingen heeft de voorzieningenrechter een dwangsom gesteld van € 500,- per keer.
Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt de man met één grief op.
3.2
In hoger beroep stelt de man – samengevat – dat uit de door de vrouw overgelegde bewijsmiddelen niet de conclusie kan worden getrokken dat er sprake is van onrechtmatig handelen en dat er onvoldoende grond is voor een contact- of straatverbod. Volgens hem heeft het er alle schijn van dat de vrouw de vorderingen heeft ingediend om zo een gunstige positie te verwerven in de bodemprocedure.
De vrouw voert verweer.
3.3
Het hof stelt evenals de voorzieningenrechter in eerste aanleg voorop dat, nu een contactverbod en een straatverbod een inbreuk vormen op het recht om vrijelijk te communiceren en zich vrijelijk te verplaatsen, toewijzing van een dergelijke vordering eerst aan de orde is, indien sprake is van in hoge mate aannemelijke feiten en omstandigheden die een dergelijke inbreuk kunnen rechtvaardigen.
3.4
De voorzieningenrechter heeft overwogen dat er, gelet de overgelegde stukken en hetgeen door partijen ter zitting naar voren is gebracht, voorshands voldoende aanknopingspunten bestaan om het gevraagde straat- en contactverbod toe te wijzen. De man is de weken voorafgaand aan het bestreden vonnis steeds bij de vrouw langsgegaan of heeft zich in haar buurt bevonden en haar lastig gevallen terwijl zij dat niet wil en zich daardoor bedreigd en onveilig voelt. HVO Querido is getuige geweest van het telefonisch lastigvallen van de vrouw door de man en heeft ernstige zorgen over de veiligheid van de vrouw en [de minderjarige] . Voorts heeft de voorzieningenrechter overwogen dat de man zich moet realiseren dat het steeds tegen haar wil bij de vrouw langsgaan en met haar contact opnemen, mede gelet op de problematische relatie die partijen in het verleden hebben gehad, bedreigend overkomt. Omdat er na de onrustige periode die er in december 2017 is geweest nu een periode van rust dient te komen, waarin de vrouw niet met de man wordt geconfronteerd, is het contactverbod toegewezen voor de duur van zes maanden, waarbij de mogelijkheid is opengehouden dat de man in het kader van een omgangsregeling contact heeft met [de minderjarige] . Met betrekking tot het straatverbod heeft de voorzieningenrechter overwogen dat de man niet heeft aangevoerd dat er voor hem enige noodzaak bestaat om in de buurten te komen waarvoor de vrouw een straatverbod heeft gevraagd.
3.5
Het hof overweegt dat onduidelijk is of de man nog belang heeft bij de beoordeling van zijn hoger beroep, nu uit de memorie van antwoord opgemaakt kan worden dat het vonnis op 8 januari 2018 is betekend aan de man en de termijn van zes maanden inmiddels al is verstreken.
Ook wanneer de man nog wel belang heeft, dient het vonnis waarvan beroep bekrachtigd te worden. De man heeft een overzicht gegeven van de contacten die er tussen hem en de vrouw zijn geweest in de periode van september 2017 tot en met 18 december 2017. De vrouw heeft erkend dat partijen elkaar in die periode een aantal malen hebben gezien, maar heeft betwist dat die contacten hebben plaatsgevonden op haar verzoek of op de wijze zoals door de man geschetst. Ook heeft zij betwist dat zij in deze periode heeft aangegeven dat zij de relatie wilde hervatten. De verklaringen van partijen over de aanleiding voor en het verloop van de contacten lopen dus uiteen. Zonder nader onderzoek naar de feiten, waarvoor het kort geding zich niet leent, kan niet worden vastgesteld of deze contacten hebben plaatsgevonden in de mate zoals door de man gesteld en wat tijdens deze contacten is gebeurd. Uit de aangifte van de vrouw volgt echter dat de politie in oktober 2017 bij de woning van de vrouw is langs geweest om de man weg te sturen. De man heeft niet, althans onvoldoende, betwist dat hem in een fax aan zijn advocaat van 24 november 2017 namens de vrouw is gesommeerd zich te onthouden van alle contact met de vrouw en zich niet meer op te houden in de buurt van haar woning of het kinderdagverblijf van [de minderjarige] . In de brief van HVO Querido van 21 december 2017 staat echter dat de man op 15 december 2017 de vrouw gedurende enige tijd telefonisch heeft lastiggevallen en niet reageerde op het verzoek van de medewerker van HVO Querido hiermee te stoppen. Hoewel de man de verklaring van HVO Querido heeft betwist, heeft het hof geen reden om te twijfelen aan de in de brief gegeven weergave van de gang van zaken op die dag. Op 18 december 2017 heeft de politie de man opnieuw weggestuurd bij de woning van de vrouw. Ook op 19 december 2017 bevond de man zich in de buurt van de woning van de vrouw. Naar het voorlopig oordeel van het hof is gelet op deze feiten voldoende aannemelijk dat de man langdurig en ernstig inbreuk heeft gepleegd op de persoonlijke levenssfeer van de vrouw en [de minderjarige] en bestond er een reële dreiging van toekomstig onrechtmatig handelen van de man jegens de vrouw. Mede gelet op de omstandigheid dat HVO Querido zich ernstig zorgen maakt over de veiligheid van de vrouw en [de minderjarige] en het proces-verbaal van verhoor verdachte, waarin de man verklaart dat de vrouw op een dusdanige manier problemen maakt dat hij agressief wordt en dat hij haar slaat, was er dan ook voldoende grond aanwezig om de man een contact- en straatverbod van zes maanden op te leggen.
3.6
Gelet op het voorgaande falen de grieven. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. Nu partijen voormalig partners zijn, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd op de hierna te melden wijzen.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
compenseert de proceskosten in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.J. Driessen-Poortvliet, C.M.J. Peters en M.C. Schenkeveld en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 4 september 2018.