In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 6 september 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 29 juni 2017. De verdachte, geboren in 1997, was beschuldigd van diefstal door middel van braak, gepleegd op 7 maart 2017 te Amsterdam. De tenlastelegging omvatte het wegnemen van diverse goederen, waaronder telefoons en een laptop, uit een pand. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en het bewezen verklaarde als volgt vastgesteld: de verdachte heeft samen met anderen de toegang tot het pand verkregen door middel van braak en heeft de goederen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weggenomen. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten die niet bewezen konden worden.
De strafbaarheid van de verdachte werd niet uitgesloten, en het hof heeft de straf bepaald op basis van de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank had eerder een gevangenisstraf van 6 maanden opgelegd, waarvan 2 maanden voorwaardelijk. De advocaat-generaal had in hoger beroep een taakstraf geëist, maar het hof besloot tot een gevangenisstraf van 4 maanden, gelijk aan de duur van het reeds ondergane voorarrest. Daarnaast werden er twee handschoenen verbeurd verklaard, die in verband stonden met de diefstal. Het hof heeft ook de proeftijd van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf met een jaar verlengd, rekening houdend met de positieve ontwikkeling in het leven van de verdachte.