ECLI:NL:GHAMS:2018:3267

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 september 2018
Publicatiedatum
6 september 2018
Zaaknummer
23-004388
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak en veroordeling voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en diefstal door twee of meer verenigde personen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 6 september 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1993 en thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Zaanstad, was in eerste aanleg vrijgesproken van een aantal tenlasteleggingen, waaronder het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en diefstal. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak in de zaak met parketnummer 13-201436-17, omdat er volgens artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering geen hoger beroep openstaat tegen een vrijspraak.

Het hof heeft vervolgens de zaken met parketnummers 13-201436-17, 13-157675-17 en 13-216059-17 inhoudelijk beoordeeld. De verdachte werd verweten opzettelijk MDMA (XTC) te hebben gehad, winkeldiefstal te hebben gepleegd en niet te hebben voldaan aan een gebiedsverbod. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 11 oktober 2017 in Amsterdam MDMA aanwezig had, op 16 augustus 2017 samen met een ander goederen had weggenomen uit een winkel en op 31 oktober 2017 niet had voldaan aan een door de burgemeester opgelegd gebiedsverbod.

De verdachte is schuldig bevonden aan de tenlasteleggingen en het hof heeft de eerdere vrijspraak van de politierechter vernietigd. De straf die door de politierechter was opgelegd, een gevangenisstraf van 6 weken, werd door het hof omgezet in een taakstraf van 120 uren, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Het hof heeft daarbij benadrukt dat de verdachte blijk heeft gegeven van de intentie om zijn leven te beteren en dat een taakstraf een passende sanctie is.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-004388-17
Datum uitspraak: 6 september 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 1 december 2017 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 13-201436-17 en 13-157675-17 en 13-216059-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1993,
opgegeven postadres: [adres],
thans uit anderen hoofde gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Zaanstad te Westzaan.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door de politierechter in de rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem in de zaak met parketnummer 13-201436-17 onder 1 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze vrijspraak geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 23 augustus 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlasteleggingen

Aan de verdachte is – voor zover inhoudelijk nog aan het oordeel van het hof onderworpen – ten laste gelegd dat:
zaak met parketnummer 13-201436-17
2.
hij op of omstreeks 11 oktober 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 38,6 (zogenaamde) XTC-pillen / tabletten / brokjes, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA, (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
zaak met parketnummer 13-157675-17
hij op of omstreeks 16 augustus 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een (winkel)pand heeft weggenomen een of meerdere winkelgoed(eren) (waaronder Carpaccio en/of Axe), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Albert Heijn, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders;
zaak met parketnummer 13-216059-17
hij op of omstreeks 31 oktober 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel, te weten een gebiedsverbod, kenmerk 2017/4652 krachtens een wettelijk voorschrift, te weten artikel 172/ 172a van de gemeentewet, gedaan door of namens de burgemeester van Amsterdam, in elk geval een ambtenaar als bedoeld in artikel 184 Wetboek van Strafrecht, eerste en/of tweede lid, inhoudende dat hij, verdachte, zich in de periode gelegen tussen 26 augustus 2017 00:01 uur tot en met 25 november 2017 23:59 uur niet mocht bevinden in/op Overlastgebied 1 Centrum, door, zich op voornoemde datum om 05:35 uur in/op de Dam, althans op een openbare weg of plaats gelegen in voornoemd gebied te bevinden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal – voor zover inhoudelijk nog aan het oordeel van het hof onderworpen – worden vernietigd, omdat het hof met betrekking tot het in de zaak met parketnummer 13-201436-17 ten laste gelegde tot een enigszins andere bewezenverklaring en kwalificatie komt dan de politierechter.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaken met parketnummers 13-201436-17 onder 2, 13-157675-17 en 13-216059-17 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zaak met parketnummer 13-201436-17
2.
hij op 11 oktober 2017 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA;
zaak met parketnummer 13-157675-17
hij op 16 augustus 2017 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een winkelpand heeft weggenomen meerdere winkelgoederen (waaronder Carpaccio en Axe), toebehorende aan Albert Heijn;
zaak met parketnummer 13-216059-17
hij op 31 oktober 2017 te Amsterdam, opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel, te weten een gebiedsverbod, kenmerk 2017/4652, krachtens een wettelijk voorschrift, te weten artikel 172a van de Gemeentewet, gedaan namens de burgemeester van Amsterdam, inhoudende dat hij zich in de periode gelegen tussen 26 augustus 2017 00:01 uur tot en met 25 november 2017 23:59 uur niet mocht bevinden in Overlastgebied 1 Centrum, door, zich op voornoemde datum om 05:35 uur op de Dam, gelegen in voornoemd gebied, te bevinden.
Hetgeen in de zaak met parketnummers 13-201436-17 onder 2, 13-157675-17 en 13-216059-17 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Nadere bewijsoverweging t.a.v. het in de zaak met parketnummer 13-157675-17 ten laste gelegde
De raadsman van de verdachte heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte van de hem ten laste gelegde winkeldiefstal dient te worden vrijgesproken. Hij heeft daartoe aangevoerd dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft medegepleegd, nu er geen sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte.
Het hof overweegt als volgt.
Op grond van de gebezigde bewijsmiddelen stelt het hof vast dat de verdachte en de medeverdachte op 16 augustus 2017 samen de winkel van Albert Heijn zijn binnengekomen. Vervolgens zijn zij langs verschillende schappen gelopen en hebben daar diverse producten gepakt, waarbij de verdachte – op verzoek van de medeverdachte – de goederen in de rugtas van de medeverdachte heeft gestopt. Daarna zijn zij zonder de producten te betalen langs de kassa en in de richting van de uitgang van de supermarkt gegaan.
Uit de uiterlijke verschijningsvorm van de gedragingen van de verdachte en de medeverdachte, in het bijzonder het plaatsen van winkelgoederen
ineen meegebrachte rugzak (en niet in een winkelmandje), en het vervolgens passeren van de kassa zonder deze goederen ter betaling aan te bieden leidt het hof af dat zij deze goederen hebben willen wegnemen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening, kennelijk overeenkomstig een (met zoveel woorden of stilzwijgend gemaakte) afspraak. Dat de verdachte, zoals hij heeft verklaard, de kassa passeerde in de overtuiging dat de medeverdachte buiten geld wilde gaan halen bij een de verdachte volstrekte onbekende jongen, acht het hof in dit licht ongeloofwaardig. Verder concludeert het hof dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachte. Die samenwerking bestaat immers in de kern uit een gezamenlijke uitvoering van het (reeds met het plaatsen van de winkelgoederen in de rugzak voltooide) misdrijf. Het verweer wordt in alle onderdelen verworpen.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in de zaken met parketnummers 13-201436-17 onder 2, 13-157675-17 en 13-216059-17 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in de zaak met parketnummer 13-201436-17 onder 2 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Het in de zaak met parketnummer 13-157675-17 bewezen verklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen.
Het in de zaak met parketnummer 13-216059-17 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk niet voldoen aan een bevel, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het in de zaken met parketnummers 13-201436-17 onder 2, 13-157675-17 en 13-216059-17 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 weken met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsman heeft het hof verzocht om de verdachte geziens diens persoonlijke situatie geen vrijheidsstraf, maar een taakstraf op te leggen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een hoeveelheid pillen met MDMA (XTC). MDMA is een voor de gezondheid van gebruikers daarvan schadelijke stof. Harddrugs vormen een ernstig gevaar voor de volksgezondheid en het gebruik ervan is ook bezwarend voor de samenleving. De verdachte heeft zich daarnaast samen met een ander schuldig gemaakt aan winkeldiefstal. Door aldus te handelen heeft de verdachte er blijk van gegeven geen respect te hebben voor de eigendomsrechten van een ander. Daarnaast is winkeldiefstal een ergerlijk feit, dat schade en overlast veroorzaakt voor de gedupeerde winkeliers. De verdachte heeft bovendien een namens de Burgemeester van Amsterdam opgelegd gebiedsverbod overtreden. Dergelijke verboden hebben tot doel het verstoren van de openbare orde en overlast aan bewoners, bedrijven en toeristen binnen een bepaald gebied tegen te gaan. Door een dergelijk bevel te negeren doorkruist de verdachte het gevoerde beleid en geeft hij er blijk van zich niets gelegen te laten aan een door het bevoegde gezag genomen besluit.
Gelet op de ernst van de gepleegde feiten en de straffen die in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd, is een kortdurende gevangenisstraf in beginsel niet ongerechtvaardigd. Het hof ziet in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals deze ter terechtzitting in hoger beroep zijn gebleken echter aanleiding om voor een andere strafmodaliteit te kiezen. De verdachte, die inmiddels een relatie heeft en op zoek zegt te zijn naar werk en een eigen vast woonadres, heeft bij het hof namelijk de indruk gewekt dat hij thans oprecht iets van zijn leven wil maken en gemotiveerd is om ervoor te zorgen dat hij in de toekomst niet meer voor nieuwe vergrijpen met justitie in aanraking komt. Daarom acht het hof in deze zaak een taakstraf een passende sanctie. Om de ernst van de feiten tot uitdrukking te brengen zal het hof echter wel overgaan tot oplegging van een taakstraf van serieus te nemen omvang.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 22c, 22d, 57, 63, 184 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-201436-17 onder 1 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover nog inhoudelijk aan de orde en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 13-201436-17 onder 2 en in de zaak met parketnummer 13-157675-17 en in de zaak met parketnummer 13-216059-17 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 13-201436-17 onder 2 en in de zaak met parketnummer 13-157675-17 en in de zaak met parketnummer 13-216059-17 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. F.M.D. Aardema, mr. J.J.I. de Jong en mr. M.B. de Wit, in tegenwoordigheid van mr. C. Schenker, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 6 september 2018.
De griffier en de jongste raadsheer zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.