In deze zaak gaat het om een huurgeschil tussen [appellante], die sinds 1 januari 1997 een woning huurt van [X] EN ZONEN B.V., en de verhuurder, [X]. [appellante] is in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam, waarin de executie van een ontruimingsvonnis van 14 juli 2016 werd toegestaan. De voorzieningenrechter had geoordeeld dat [appellante] niet aan de voorwaarden van het vonnis voldeed, omdat zij in de maanden juli tot en met oktober 2017 geen huur had betaald. [appellante] heeft aangevoerd dat zij door psychische problemen, voortkomend uit een eerder trauma, in betalingsproblemen is geraakt en dat zij alles in het werk heeft gesteld om de huurachterstand weg te werken. Het hof heeft in hoger beroep de vraag beantwoord of er voldoende grond is voor schorsing van de executie van het vonnis van 14 juli 2016. Het hof oordeelt dat er geen nieuwe feiten zijn die een noodtoestand voor [appellante] zouden doen ontstaan. De psychische klachten van [appellante] waren al bekend ten tijde van het eerdere vonnis en de omstandigheden die zij aanvoert zijn niet nieuw. Het hof bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter en veroordeelt [appellante] in de proceskosten van het hoger beroep.