In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 4 september 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over een kort geding dat was aangespannen door [appellant] tegen Vesting Finance Servicing B.V. en FGH Bank N.V. [appellant] vorderde de staking van de executie van onroerende zaken die mede-eigendom zijn van hem en een ander. De voorzieningenrechter had eerder in een vonnis van 5 september 2017 de vordering van [appellant] toegewezen, maar Vesting Finance c.s. voerden aan dat [appellant] niet ontvankelijk was in zijn vordering omdat deze een 'andere handeling' zou zijn in de zin van artikel 3:170 lid 3 BW, die alleen door de deelgenoten gezamenlijk kan worden gedaan. Het hof oordeelde dat [appellant] ontvankelijk was in zijn hoger beroep, maar dat hij niet zelfstandig de vordering tot verlenging van de geldleningsovereenkomsten kon indienen zonder zijn medeschuldenaar [persoon 1]. Het hof bevestigde dat Vesting Finance c.s. bevoegd waren tot executoriale verkoop van de panden, omdat de geldleningen als opeisbaar moesten worden beschouwd en niet waren terugbetaald. Het hof concludeerde dat er geen sprake was van misbruik van recht door Vesting Finance c.s. en bekrachtigde het vonnis van de voorzieningenrechter, waarbij [appellant] werd veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.