3.1.Het gaat in deze zaak om het volgende.
( i) Parteon verhuurt sinds 2 maart 2015 aan [appellant] de woonruimte aan de [adres 1] (verder: het gehuurde) tegen een huurprijs van (ten tijde van het vonnis in eerste aanleg) € 588,30 per maand. Op de huurovereenkomst zijn de Algemene Huurvoorwaarden (zelfstandige woonruimte) van Parteon van 31 januari 2007 van toepassing, waarvan artikel 6.5 als volgt luidt:
“Huurder zal het gehuurde gedurende de huurtijd zelf als woonruimte voor hem en leden van zijn huishouden bewonen en er zijn hoofdverblijf hebben. (…)”,
en waarvan artikel 6.7 als volgt luidt:
“Het is huurder uitsluitend met voorafgaande schriftelijke toestemming van verhuurder toegestaan het gehuurde geheel of gedeeltelijk onder te verhuren of aan derden in gebruik te geven. (…).”
(ii) Onderdeel van de huurovereenkomst is voorts een op 2 maart 2015 door partijen ondertekende bijlage, waarin onder meer het volgende is opgenomen:
“Huurder en verhuurder komen het volgende overeen:
Huurder zorgt ervoor dat zij de huur op tijd betaalt, conform de afspraken tussen huurder en verhuurder en blijft financiële begeleiding accepteren voor zolang als dat noodzakelijk wordt geacht;
Huurder dient zich als goed huurder te gedragen;
Huurder de woning dient te gebruiken als hoofdverblijf en geeft woning niet in gebruik aan derden;
Huurder meewerkt aan onderzoek van verhuurder met betrekking tot de bewoning van de woning in de breedste zin van het woord, waaronder maar niet uitsluitend het verstrekken van de toegang tot de woning;
De verantwoordelijkheid van de bewijslast voor het bewonen van de woning bij de huurder ligt bij huurder
Huurder houdt verhuurder op de hoogte van gewijzigde (tijdelijke) omstandigheden in zijn bewoning
Deze bijlage dient als aanvulling op de huurovereenkomst, de algemene huurvoorwaarden en de wettelijke verplichtingen die al op huurder rusten. Overtreding van de bovengenoemde bepalingen levert een tekortkoming. Verhuurder zal dan, indien nodig, met vooraankondiging een gerechtelijke procedure aanspannen waarin onder andere ontbinding van de huurovereenkomst en/of ontruiming van het gehuurde gevorderd zal worden. De kosten van die procedure komen geheel voor rekening van huurder.”
(iii) Parteon heeft in 2016 meldingen ontvangen van omwonenden van het gehuurde omtrent woonfraude ten aanzien van het gehuurde.
(iv) Parteon is een onderzoek gestart en heeft op 14 december 2016 een huisbezoek aan het gehuurde gebracht. Er werd niemand aangetroffen. Twee medewerkers van Parteon hebben een omwonende gesproken die heeft verklaard dat er sinds een aantal weken twee à drie mannen in het gehuurde wonen en dat [appellant] amper in het gehuurde is geweest. Een andere omwonende die de medewerkers hebben gesproken verklaarde gelijkluidend. Vervolgens zijn de medewerkers van Parteon op 29 december 2016 en 18 januari 2017 bij het gehuurde langs geweest. Er werd niet open gedaan.
( v) Vervolgens is [appellant] uitgenodigd door Parteon voor een gesprek op het kantoor van Parteon. Op 27 januari 2017 heeft [A] van Sociaal Wijkteam Assendelft-Westzaan Parteon bericht dat [appellant] niet kan verschijnen op het gesprek van 1 februari 2017 vanwege psychische klachten. Op 7 februari 2017 heeft er alsnog een gesprek plaatsgevonden. Tijdens dit gesprek en na een huisbezoek heeft Parteon aan [appellant] te kennen gegeven dat zij sterke vermoedens heeft dat [appellant] niet zijn hoofdverblijf in het gehuurde heeft.
(vi) Vervolgens is er nog een aantal huisbezoeken geweest, waaronder op 18 april 2017. Tijdens dat bezoek zijn een man en een vrouw van Bulgaarse afkomst aangetroffen in het gehuurde. Zij hebben op verzoek van Parteon een verklaring ondertekend. In deze verklaring is onder meer het volgende opgenomen:
“Man verklaart dat de donkere man. Niet in de woning woont en hij hem ook niet kent. Zijn familie heeft de woning geregeld. Ze zijn maandag jl gekomen en verlaten de woning weer donderdag as. Was een vakantie! Sleutel gekregen van man op foto!”
(vii) Bij brief van 20 april 2017 heeft Parteon [appellant] onder meer het volgende bericht:
“Op
18 april 2017hebben wij (wederom) de woning [adres 1] bezocht in verband met het vermoeden van onrechtmatige bewoning. Ter plekke is onomstotelijk vast komen te staan dat de woning niet door u als hoofdverblijf wordt gebruikt. U heeft de woning afgestaan aan derden. (…) Omdat u niet aan uw verplichtingen uit de huurovereenkomst heeft voldaan sommeren wij u,
binnen tien dagenna dagtekening van deze brief, de huur van de woning [adres 1] op te zeggen met inachtneming van de wettelijke opzegtermijn van minimaal één maand. (…) Omdat u de woning heeft onderverhuurd dan wel in gebruik heeft gegeven aan derden beroepen wij ons op artikel 6.7 van de Algemene Huurvoorwaarden. Daarin staat dat indien huurder het gehuurde zonder toestemming van de verhuurder geheel of gedeeltelijk heeft onderverhuurd, in huur heeft afgestaan of aan derden in gebruik heeft gegeven, rust de bewijslast dat de huurder onafgebroken het hoofdverblijf in het gehuurde heeft behouden op huurder. (…)”
(viii) Bij brief van 8 mei 2017 heeft de gemachtigde van [appellant] betwist dat er sprake is van onrechtmatige bewoning.
(ix) De gemeente Zaanstad is begin 2017 een onderzoek naar het woonadres van [appellant] gestart.
( x) [appellant] heeft tot en met mei 2017 een achterstand in de huurbetalingen laten ontstaan van € 1.491,38.