ECLI:NL:GHAMS:2018:3230

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
31 augustus 2018
Publicatiedatum
5 september 2018
Zaaknummer
23-001325-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vuurwapenbezit en cocaïnehandel met herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 31 augustus 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1970, werd beschuldigd van het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie van categorie III, alsook van het opzettelijk voorhanden hebben van cocaïne. De tenlastelegging betrof feiten die zich op 21 december 2016 in Zaandijk hebben voorgedaan. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, met aftrek van het voorarrest, en had een vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling toegewezen. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal de bevestiging van het vonnis gevorderd, terwijl de raadsman pleitte voor vrijspraak en een afwijzing van de herroepingsvordering. Het hof heeft de door de verdediging aangevoerde bezwaren tegen de doorzoeking van de woning van de verdachte verworpen, omdat onvoldoende was aangetoond dat het vormverzuim tot bewijsuitsluiting zou moeten leiden. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten en heeft de gevangenisstraf van 12 maanden bevestigd. Tevens heeft het hof de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte 1080 dagen van de eerder opgelegde straf moet ondergaan. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en de persoonlijke situatie van de verdachte.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001325-17
datum uitspraak: 31 augustus 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 11 april 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-669170-16 tegen
[verdachte],
geboren te [plaats] op [geboortedatum] 1970,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 27 oktober 2017 en 17 augustus 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 21 december 2016 te Zaandijk, gemeente Zaanstad, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meer wapens van categorie III, te weten een pistool, merk IMI (Israël Military Industries), model Jericho 941 F, kaliber 9mm x 19 en/of munitie van categorie III, te weten 15 patronen, kaliber 9mm x 19, voorhanden heeft gehad;
2.
hij op of omstreeks 21 december 2016 te Zaandijk, gemeente Zaanstad, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad (ongeveer) 1046 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal om doelmatigheidsredenen geheel worden vernietigd
.

Bewijsoverweging

Namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep, kort gezegd, betoogd dat de doorzoeking van de woning van de verdachte op 21 december 2016 onrechtmatig was, omdat de rechter-commissaris op basis van de destijds beschikbare informatie – met name afkomstig uit tapgesprekken – in redelijkheid geen machtiging tot die doorzoeking had mogen afgeven. Dit vormverzuim dient ertoe te leiden dat de uit de doorzoeking voortvloeiende vondst van het vuurwapen, de munitie en de verdovende middelen van het bewijs worden uitgesloten, zodat de verdachte integraal vrijgesproken dient te worden.
Dit verweer is te beschouwen als een verweer bedoeld in artikel 359a lid 1, aanhef en onder b van het Wetboek van Strafvordering. Van de verdediging die een dergelijk verweer opwerpt, mag worden verlangd dat duidelijk en gemotiveerd aan de hand van de in het tweede lid van dat artikel genoemde factoren wordt beargumenteerd dat het gestelde vormverzuim tot bewijsuitsluiting dient te leiden. Die factoren zijn het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor is veroorzaakt. Daarbij geldt dat het belang van de verdachte dat het gepleegde feit niet wordt ontdekt niet kan worden aangemerkt als een rechtens te respecteren belang, zodat een eventuele schending van dit belang als gevolg van een vormverzuim niet een dergelijk nadeel oplevert.
Nu in onderhavige zaak door de verdediging over de voornoemde factoren onvoldoende is gesteld – meer in het bijzonder is niet, althans onvoldoende aangevoerd welk nadeel de verdachte heeft ondervonden – wordt het verweer reeds om die reden verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 21 december 2016 te Zaandijk een wapen van categorie III, te weten een pistool, merk IMI (Israël Military Industries), model Jericho 941 F, kaliber 9mm x 19 en munitie van categorie III, te weten 15 patronen, kaliber 9 mm x 19, voorhanden heeft gehad;
2.
hij op 21 december 2016 te Zaandijk opzettelijk aanwezig heeft gehad 1.046 gram van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, die na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van de categorie III en munitie van de categorie III.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van het voorarrest. Voorts heeft de rechtbank de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling (v.i.) met betrekking tot de zaak met parketnummer 23-001227-06 toegewezen en gelast dat een gedeelte, groot 1794 dagen, dat als gevolg van de toepassing van de regeling van de v.i. niet ten uitvoer is gelegd, alsnog moet worden ondergaan.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
De raadsman heeft, kort gezegd, naar voren gebracht dat de door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf al volledig ten uitvoer is gelegd en het onwenselijk is dat de verdachte opnieuw gedetineerd raakt.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een pistool en 15 bijbehorende patronen. Het ongecontroleerde bezit van een vuurwapen en munitie vormt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen. Het vuurwapen was bovendien geladen en is aangetroffen in de woning van de verdachte, waar ook zijn minderjarige zoon verblijft. Daarnaast heeft de verdachte opzettelijk een aanzienlijke hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne aanwezig gehad. De hoeveelheid is van dien aard dat deze bestemd moet zijn geweest voor de handel. De verspreiding van harddrugs – en als afgeleide het gebruik ervan – vormen een bedreiging voor de volksgezondheid, brengen onrust in de samenleving mee en leiden veelal – direct en indirect – tot diverse vormen van criminaliteit.
Het hof weegt voorts mee dat de verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 31 juli 2018 eerder ter zake van artikel 2 onder C van de Opiumwet onherroepelijk is veroordeeld. De onderhavige feiten zijn bovendien gepleegd in de proeftijd van de v.i. van de verdachte in het kader van een aan hem ter zake van geweldsmisdrijven tegen het leven gericht, gepleegd door gebruikmaking van een vuurwapen, opgelegde gevangenisstraf. Dit alles heeft de verdachte er niet van weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen, hetgeen het hof hem zwaar aanrekent.
Het hof acht, alles afwegende, net als de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden passend en geboden.
Vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling (zaaknummer v.i.: 99-000635-31)
De veroordeelde is bij arrest van dit gerechtshof van 23 mei 2007 onder parketnummer 23-001227-06 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van veertien jaren en negen maanden met aftrek van het voorarrest. Deze uitspraak is onherroepelijk. De veroordeelde is krachtens een besluit van 15 december 2014 voorwaardelijk in vrijheid gesteld, onder de algemene voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De officier van justitie heeft op 10 januari 2017 een vordering tot herroeping van de v.i. ingediend bij de rechtbank Amsterdam. Deze vordering strekt tot de gehele herroeping (1794 dagen) van de v.i. in verband met de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting gevorderd de vordering tot herroeping van de v.i. toe te wijzen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om de vordering af te wijzen, primair gelet op de door hem bepleite vrijspraak van het ten laste gelegde en subsidiair omdat een (volledige) herroeping van de v.i. niet in een redelijke verhouding staat tot de aard en de ernst van de in de onderhavige strafzaak ten laste gelegde feiten. Daarnaast heeft de raadsman bepleit dat een (volledige) herroeping niet opportuun is, gelet op de bijzondere omstandigheden van het geval. In dat verband heeft hij onder meer gewezen op de positieve ontwikkeling die de verdachte heeft doorgemaakt – waaronder de omstandigheden dat hij een baan (en daarmee structuur en financiële zekerheid) heeft alsmede dat hij thans open staat voor behandeling – en het feit dat de reclassering een herroeping van de v.i. niet wenselijk acht. Meer subsidiair heeft de raadsman verzocht om te volstaan met een waarschuwing als bedoeld in artikel 15g van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
Oordeel van het hof
In hoger beroep is komen vast te staan dat de verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. De verdachte heeft immers de in de onderhavige strafzaak onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten begaan, terwijl de aan de v.i. verbonden proeftijd nog niet was verstreken. De vordering van het openbaar ministerie tot herroeping van de v.i. is derhalve gegrond, waarna het hof op grond van het bepaalde in artikel 15j, eerste lid, Sr kan gelasten dat het gedeelte van de vrijheidsstraf dat als gevolg van de toepassing van de regeling van de v.i. niet ten uitvoer is gelegd, alsnog geheel of gedeeltelijk moet worden ondergaan.
Voor de effectiviteit van de regeling van de v.i. is van belang dat aan het door een veroordeelde overtreden van de aan hem gestelde voorwaarden strenge gevolgen worden verbonden. Aan de hand van de omstandigheden van het geval zal moeten worden bepaald welke reactie op de overtreding van de voorwaarden passend en geboden is. Uitgangspunt is dat het gedeelte van de vrijheidsstraf dat als gevolg van de toepassing van de regeling van de v.i. niet ten uitvoer is gelegd, alsnog geheel dient te worden ondergaan, tenzij de ernst van het feit dat tot de vordering tot herroeping heeft geleid zulks disproportioneel zou doen zijn of bijzondere omstandigheden gebleken of aannemelijk geworden zijn op grond waarvan van dit uitgangspunt dient te worden afgeweken.
De veroordeelde is voorwaardelijk in vrijheid gesteld na de veroordeling ter zake van een moord en een poging tot moord, waarbij de veroordeelde de beschikking had over een vuurwapen. Voorts is de veroordeelde in het verleden herhaaldelijk onherroepelijk veroordeeld ter zake van het voorhanden hebben van verdovende middelen. De thans bewezenverklaarde feiten betreffen (wederom) het voorhanden hebben van een (geladen) vuurwapen en munitie, alsmede het aanwezig hebben van een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne. Hoewel de aard en de ernst van deze feiten in beginsel – als reactie op overtreding van de bij de v.i. gestelde voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit – de volledige herroeping van die v.i. rechtvaardigt, zijn termen aanwezig om de vordering tot herroeping slechts gedeeltelijk toe te wijzen. Daarbij neemt het hof meer in het bijzonder in aanmerking de indruk die de veroordeelde ter terechtzitting in hoger beroep heeft gemaakt, de door de Reclassering ter terechtzitting bevestigde actieve en positieve medewerking aan het toezicht, en zijn gezinssituatie. Gelet op het op grond van de Justitiële Documentatie van de veroordeelde hoge recidiverisico, is het bovendien wenselijk dat hij na het ondergaan van het toegewezen gedeelte van de v.i. in het kader van de – op grond van artikel 15g Sr – hernieuwde voorwaardelijke invrijheidstelling (verder) zal kunnen worden begeleid door de reclassering en, indien alsdan noodzakelijk, behandeld (bij De Waag).
Gelet op het voorgaande zal het hof de vordering gedeeltelijk toewijzen en gelasten dat een gedeelte, groot 1080 dagen, van de vrijheidsstraf dat als gevolg van de toepassing van de regeling van v.i. niet ten uitvoer is gelegd, alsnog moet worden ondergaan. Voor het overige wordt de vordering afgewezen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling
Wijst de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling toe en gelast dat het gedeelte van de bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 23 mei 2007 onder parketnummer 23-001227-06 opgelegde vrijheidsstraf dat als gevolg van de toepassing van de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd alsnog gedeeltelijk, en wel voor de duur van
1080 (duizend tachtig) dagen, wordt ondergaan.
Wijst de vordering voor het overige af.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.M.J. Quaedvlieg, mr. P.C. Römer en mr. J. Piena, in tegenwoordigheid van mr. A.S.E. Evelo, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 31 augustus 2018.
[...]