ECLI:NL:GHAMS:2018:3229

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
31 augustus 2018
Publicatiedatum
5 september 2018
Zaaknummer
23-001635-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal met geweld tegen politieambtenaren

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 31 augustus 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1994, werd beschuldigd van diefstal met geweld tegen politieambtenaren, gepleegd op 7 januari 2017 in Alkmaar. De tenlastelegging omvatte onder andere het wegnemen van goederen uit een woning, waarbij de verdachte zich toegang verschafte door middel van braak en inklimming. Tijdens de vlucht heeft de verdachte geweld gebruikt tegen twee politieambtenaren, wat leidde tot letsel. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk. In hoger beroep heeft het hof de verklaringen van de politieambtenaren als betrouwbaar beoordeeld, ondanks enkele inconsistenties. Het hof heeft de verdachte schuldig bevonden aan de primair ten laste gelegde feiten en het vonnis van de rechtbank vernietigd. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden, met aftrek van voorarrest, en de verbeurdverklaring van in beslag genomen goederen. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde politieambtenaren voor immateriële schade.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001635-17
datum uitspraak: 31 augustus 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 25 april 2017 in de strafzaak onder parketnummer 15-800013-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1994,
adres: [adres 1] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 17 augustus 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
primairhij op of omstreeks 07 januari 2017 te Alkmaar met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een zakje kledingonderdelen en/of een horloge en/of een of meerdere sieraden en/of een fotocamera (merk Pentax), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die/dat weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming, welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 2] (hoofdagent politie Noord-Holland) en/of [slachtoffer 3] (agent politie Noord-Holland), gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij
  • die [slachtoffer 2] op/tegen haar hoofd heeft geslagen en/of gestompt en/of heeft geduwd en/of getrokken, waardoor die [slachtoffer 2] ten val is gekomen en/of
  • op die [slachtoffer 3] is afgerend en/of daarbij een schroevendraaier, althans een scherp voorwerp in zijn, verdachtes hand had, en/of (vervolgens) met die schroevendraaier, althans een scherp voorwerp stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van die [slachtoffer 3] en/of (vervolgens) met die schroevendraaier, althans dat scherpe voorwerp in de arm van die [slachtoffer 3] heeft gestoken;
subsidiairhij op of omstreeks 07 januari 2017 te Alkmaar met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning aan [adres 2] heeft weggenomen een zakje kledingonderdelen en/of een horloge en/of een of meerdere sieraden en/of een fotocamera (merk Pentax), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die/dat weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
en/of
hij op of omstreeks 07 januari 2017 te Alkmaar, een ambtenaar, [slachtoffer 2] (hoofdagent politie Noord-Holland), gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door op/tegen haar hoofd te slaan en/of te stompen en/of te duwen en te trekken, waardoor die [slachtoffer 2] ten val is gekomen;
en/of
hij op of omstreeks 07 januari 2017 te Alkmaar ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 3] (agent politie Noord-Holland) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een schroevendraaier, althans een scherp voorwerp in zijn hand op die [slachtoffer 3] is afgerend en/of (vervolgens) met die schroevendraaier, althans een scherp voorwerp stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van die [slachtoffer 3] en/of (vervolgens) met die schroevendraaier, althans dat scherpe voorwerp in de arm van die [slachtoffer 3] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
en/of
hij op of omstreeks 07 januari 2017 te Alkmaar [slachtoffer 3] (agent politie Noord-Holland) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers is verdachte opzettelijk dreigend met een schroevendraaier, althans een scherp voorwerp op die [slachtoffer 3] afgerend en/of heeft verdachte stekende bewegingen gemaakt in de richting van die [slachtoffer 3] .
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.

Bewijsoverweging

Standpunt van de verdediging

De raadsman heeft, kort gezegd, bepleit dat de verdachte wordt pvrijgesproken van de ten laste gelegde geweldshandelingen tegen de verbalisanten [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] . Daartoe heeft de raadsman onder meer aangevoerd dat de verklaringen van [slachtoffer 2] op essentiële punten inconsistent zijn, zodat deze verklaringen onvoldoende betrouwbaar zijn en van het bewijs uitgesloten dienen te worden. Daarnaast heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat, mochten de geweldshandelingen worden bewezen, deze niet met de diefstal in verband hebben gestaan. De vermeende verzetshandelingen van de verdachte kunnen hooguit worden gekwalificeerd als ‘wederspannigheid’ in de zin van artikel 180 van het Wetboek van Strafrecht (Sr), omdat die handelingen hebben plaatsgehad in het kader van de aanhouding van de verdachte.
Oordeel van het hof
De verklaringen van verbalisant [slachtoffer 2] wijken op ondergeschikte punten van elkaar af, maar dit doet geen afbreuk aan de betrouwbaarheid ervan. De gevoerde verweren vinden voor het overige hun weerlegging in de inhoud van de bewijsmiddelen. Het hof verwerpt de verweren.

Bewezenverklaring

Het hof acht bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 7 januari 2017 te Alkmaar met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een zakje kledingonderdelen, een horloge, sieraden en een fotocamera (merk Pentax), toebehorende aan [slachtoffer 1] , waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming, welke diefstal werd gevolgd van geweld tegen [slachtoffer 2] (hoofdagent politie Noord-Holland) en [slachtoffer 3] (agent politie Noord-Holland), gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken, welk geweld hierin bestond dat hij
  • [slachtoffer 2] tegen haar hoofd heeft geslagen en
  • op [slachtoffer 3] is afgerend en daarbij een schroevendraaier in zijn hand had en met die schroevendraaier in de arm van [slachtoffer 3] heeft gestoken.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, die na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezen verklaarde levert op:
diefstal, gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken, terwijl de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met daaraan verbonden bijzondere voorwaarden, te weten een meldplicht en deelname aan een cognitieve vaardigheidstraining.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
De raadsman heeft, in geval van een bewezenverklaring van de geweldshandelingen tegen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , verzocht om een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de duur die de verdachte in voorarrest heeft verbleven. Daarnaast heeft de raadsman verzocht geen bijzondere voorwaarden aan de verdachte op te leggen, omdat deze daar onwelwillend tegenover staat.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal van diverse goederen uit een woning door middel van braak en inklimming. Dit is een ernstig en hinderlijk feit, dat niet alleen overlast en materiële schade voor de gedupeerde heeft veroorzaakt, maar ook aan gevoelens van onveiligheid in de samenleving kan bijdragen. Dit geldt te meer nu de woning bij uitstek een plek is waar men zich veilig moet kunnen voelen. Op zijn vlucht heeft de verdachte bovendien geweld gebruikt tegen twee politieambtenaren die hem probeerden aan te houden. De verdachte heeft daarbij één van hen in het gezicht geslagen en de ander met een schroevendraaier in de arm gestoken. Beiden hebben hierdoor letsel opgelopen en het incident heeft grote indruk op hen gemaakt. De algemene ervaringsregels leren dat de slachtoffers van dergelijk handelen nog gedurende lange tijd de psychische gevolgen daarvan kunnen ondervinden. De verdachte heeft zich kennelijk alleen laten leiden door zijn eigen financiële gewin en zich niet bekommerd om de gevolgen van zijn handelen voor de betrokkenen. Het hof rekent dit de verdachte aan.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 31 juli 2018 is hij eerder ter zake van diefstal onherroepelijk veroordeeld. Dit weegt ten nadele van de verdachte mee bij de bepaling van de strafmaat.
Gelet op de ernst van het misdrijf en de straffen die voor soortgelijke feiten plegen te worden opgelegd, is de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden passend en geboden. Er is geen aanleiding om een gedeelte van de straf voorwaardelijk op te leggen. Volgens het Reclasseringsadvies van 7 april 2017 lijkt de verdachte nauwelijks open te staan voor hulp die is gericht op gedragsverandering. Die situatie is kennelijk onveranderd, nu de verdachte blijkens de mededeling van zijn raadsman onwelwillend tegenover bijzondere voorwaarden staat.
Verbeurdverklaring
Het bewezen verklaarde is begaan met behulp van de hierna te noemen in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen. Zij behoren de verdachte toe. Zij zullen daarom worden verbeurd verklaard.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding ter hoogte van € 570,00, bestaande uit € 240,00 aan materiële schade (gederfde inkomsten) en € 330,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 330,00 aan immateriële schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting toewijzing van de vordering en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f Sr.
De verdediging heeft verzocht om de vordering af te wijzen, gelet op de bepleite vrijspraak van de geweldshandelingen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden, gelet op de gemotiveerde en onderbouwde stellingen van de benadeelde partij, die door de verdediging in hoger beroep niet zijn weersproken. Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar maatstaven van billijkheid schatten op € 330,00. Daarbij is in het bijzonder gelet op de gevolgen voor de benadeelde partij en op de schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen door rechters is toegekend. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat de vordering onvoldoende is onderbouwd. De vordering wordt in zoverre afgewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f Sr opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding ter hoogte van € 581,80, bestaande uit € 31,80 aan materiële schade (poloshirt) en
€ 550,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 361,80. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
De verdediging heeft primair verzocht om de vordering af te wijzen, gelet op de bepleite vrijspraak van de geweldshandelingen. Subsidiair heeft de verdediging verzocht om de gevorderde materiële schade af te wijzen, omdat het dienstkleding betreft die door de werkgever beschikbaar pleegt te worden gesteld.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden, gelet op de gemotiveerde en onderbouwde stellingen van de benadeelde partij die door de verdediging in hoger beroep niet zijn weersproken. Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar maatstaven van billijkheid schatten op € 330,00. Daarbij is in het bijzonder gelet op de gevolgen voor de benadeelde partij en op de schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen door rechters is toegekend. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Met betrekking tot de gevorderde materiële schade in verband met het beschadigde poloshirt overweegt het hof dat onvoldoende is gebleken dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden. Het gaat om beschadiging van de dienstkleding en gesteld noch gebleken is dat en waarom deze niet voor rekening van de werkgever is gekomen. De verdachte is in zoverre niet tot vergoeding van die schade aan de benadeelde partij gehouden zodat de vordering voor een bedrag van € 31,80 zal worden afgewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f Sr opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 36f, 63 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- een schroevendraaier (goednummer: 703717);
- een stuk handgereedschap (breekijzer) (goednummer: 703718).
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ter zake van het primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 330,00 (driehonderddertig euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2] , ter zake van het primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 330,00 (driehonderddertig euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
6 (zes) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de schade op 7 januari 2017.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 3] ter zake van het primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 330,00 (driehonderddertig euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 31,80 (eenendertig euro en tachtig cent) aan materiële schadeaf.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 3] , ter zake van het primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 330,00 (driehonderddertig euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
6 (zes) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de schade op 7 januari 2017.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J. Piena, mr. P.C. Römer en mr. H.M.J. Quaedvlieg, in tegenwoordigheid van mr. A.S.E. Evelo, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 31 augustus 2018.
[...]