ECLI:NL:GHAMS:2018:3212

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 augustus 2018
Publicatiedatum
4 september 2018
Zaaknummer
200.236.770/01 GDW
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen een gerechtsdeurwaarder met betrekking tot willekeurige beslagpogingen en omzetverhoging

In deze zaak gaat het om een klacht van een klaagster tegen een gerechtsdeurwaarder. Klaagster verwijt de gerechtsdeurwaarder dat hij op willekeurige wijze beslag probeert te leggen, met als doel een omzetverhoging van € 60,- per geval te realiseren. De kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam heeft in een eerdere beslissing op 3 april 2018 de klacht van klaagster gedeeltelijk gegrond verklaard, maar het verzet tegen een eerdere afwijzing van haar klacht als kennelijk ongegrond, werd ongegrond verklaard. Klaagster heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof Amsterdam.

Tijdens de behandeling van de zaak op 5 juli 2018 is de gerechtsdeurwaarder vertegenwoordigd door een kantoorgenoot, terwijl klaagster niet is verschenen. Het hof heeft kennisgenomen van de stukken en de feiten zoals vastgesteld door de kamer. De gerechtsdeurwaarder heeft erkend dat de brief die op 19 december 2016 aan klaagster is gestuurd, onjuist was en dat de kosten niet in rekening zijn gebracht. Het hof heeft de gegrondheid van klachtonderdeel 2 bevestigd en de maatregel van waarschuwing opgelegd aan de gerechtsdeurwaarder.

Het hof heeft echter besloten om af te zien van het opleggen van een kostenveroordeling en het vergoeden van het griffierecht door de gerechtsdeurwaarder, omdat het hoger beroep van klaagster niet leidde tot een andere beslissing dan die van de kamer. De beslissing van het hof is op 28 augustus 2018 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.236.770/01 GDW
nummer eerste aanleg : C/13/635559/DW RK 17/934
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 28 augustus 2018
inzake
[naam],
wonend te [plaats],
appellante,
tegen
[naam],
toegevoegd gerechtsdeurwaarder te [plaats],
geïntimeerde.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellante (hierna: klaagster) heeft op 6 april 2018 een beroepschrift bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam (hierna: de kamer) van 3 april 2018 (ECLI:NL:TGDKG:2018:29).
1.2.
De kamer heeft in de bestreden beslissing het verzet van klaagster tegen de beslissing van de voorzitter van de kamer van 5 september 2017, waarbij de tweeledige klacht van klaagster als kennelijk ongegrond is afgewezen, gegrond verklaard - naar het hof begrijpt - ten aanzien van klachtonderdeel 2. De kamer heeft het verzet ongegrond verklaard - naar het hof begrijpt - ten aanzien van klachtonderdeel 1. De kamer heeft de beslissing van de voorzitter (in zijn geheel) vernietigd, de klacht van klaagster (op klachtonderdeel 2) alsnog gegrond verklaard en geïntimeerde (hierna: de gerechtsdeurwaarder) de maatregel van waarschuwing opgelegd.
1.3.
De gerechtsdeurwaarder heeft op 11 juni 2018 een verweerschrift bij het hof ingediend.
1.4.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 5 juli 2018. Namens de gerechtsdeurwaarder is [kantoorgenoot] (kantoorgenoot) als gemachtigde verschenen; de gerechtsdeurwaarder zelf is niet verschenen. Klaagster is, hoewel opgeroepen, zonder bericht van verhindering niet verschenen. [kantoorgenoot] heeft namens de gerechtsdeurwaarder het woord gevoerd.

2.Stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3.Feiten

3.1.
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
3.2.
Kort weergegeven gaat het in deze zaak om het volgende.
3.2.1.
De gerechtsdeurwaarder heeft op 19 december 2016 een brief achtergelaten op het adres van klaagster. Deze brief houdt in, voor zover van belang:
“Aan de heer (…)
[naam] (…)
Vandaag ben ik bij u langs geweest om executoriaal beslag te leggen op uw roerende zaken. U was niet aanwezig. Hierbij deel ik u daarom mede dat op korte termijn alsnog beslag zal worden gelegd met behulp van politie en slotenmaker
De kosten van deze beslaglegging zijn aanzienlijk en komen voor uw rekening. (…)
De kosten van deze beslagpoging zijn € 49,46 excl. BTW (€ 59,85 incl. BTW) en komen eveneens voor uw rekening.”

4.Standpunt van klaagster

In hoger beroep is alleen klachtonderdeel 2 nog aan de orde. In dit klachtonderdeel verwijt klaagster de gerechtsdeurwaarder dat hij tracht met willekeurige beslagpogingen een omzetverhoging van € 60,- per geval te realiseren zoals blijkt uit de brief van 19 december 2016.

5.Standpunt van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft zowel bij de kamer als bij het hof waar het betreft klachtonderdeel 2 - kort gezegd - erkend dat op het adres van klaagster op 19 december 2016 een brief met een deels foutieve inhoud is achtergelaten. De tekst van de brief is volgens de gerechtsdeurwaarder inmiddels aangepast en de genoemde kosten zijn niet in rekening gebracht.

6.Beoordeling

Slechts gedeeltelijk gegrond verklaard verzet
6.1.
Uit artikel 39 van de Gerechtsdeurwaarderwet (hierna: Gdw) volgt dat de voorzitter van de kamer klachten die naar zijn oordeel kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond dan wel van onvoldoende gewicht zijn, kan afwijzen. Tegen een dergelijke beschikking kan verzet worden gedaan bij de kamer. Tegen de beslissing van de kamer dat het verzet ongegrond is, staat geen rechtsmiddel open.
De kamer heeft (zoals hiervoor onder 1.2. weergegeven) in de bestreden beslissing het verzet van klaagster ten aanzien van klachtonderdeel 1 ongegrond verklaard en het verzet alleen ten aanzien van klachtonderdeel 2 gegrond verklaard. Het hof zal derhalve slechts klachtonderdeel 2 aan een beoordeling onderwerpen. Bij de weergave van het standpunt van klaagster is hiermee rekening gehouden.
Het hoger beroep van klaagster
6.2.
Klaagster gaat in haar beroepschrift voornamelijk in op haar klachtonderdeel 1, maar dat klachtonderdeel is, zoals in het voorgaande is uiteengezet, in hoger beroep niet aan het oordeel van het hof onderworpen.
Klachtonderdeel 2
6.3.
Ten aanzien van dit klachtonderdeel heeft de kamer overwogen dat uit artikel 8 lid 2 Besluit tarieven ambtshandelingen gerechtsdeurwaarders (Btag) volgt dat indien de gerechtsdeurwaarder executoriaal beslag op roerende zaken legt, nadat een of meer pogingen daartoe door afwezigheid van de schuldenaar of een persoon die hem kan vertegenwoordigen zijn mislukt, de kosten van het wel gelegde beslag worden verhoogd met een vast bedrag, mits de gerechtsdeurwaarder voorafgaand aan de eerdere poging of pogingen de schuldenaar schriftelijk over het tijdstip en doel van zijn komst heeft bericht. Volgens de kamer voldoet de brief van de gerechtsdeurwaarder van 19 december 2016 niet aan deze criteria. De gerechtsdeurwaarder heeft dit ook erkend en de gerechtsdeurwaarder heeft meegedeeld dat het kantoor heeft besloten de zin met betrekking tot de kosten uit de betreffende brief te verwijderen en een format voor alle vergeefse beslagpogingen te gebruiken, aldus de kamer. Dit doet volgens de kamer echter niet af aan het feit dat er een onjuiste brief op het adres van klaagster is achtergelaten en klaagster daarover niet is geïnformeerd.
6.4.
Het hof verenigt zich met het oordeel van de kamer en de gronden waarop dat berust. In hoger beroep zijn geen feiten of omstandigheden naar voren gekomen die een ander oordeel rechtvaardigen. Het hof acht dit klachtonderdeel, evenals de kamer, gegrond.
Conclusie en maatregel
6.5.
Naar het oordeel van het hof noopt het gegronde klachtonderdeel tot het opleggen van een maatregel. Het hof acht, evenals de kamer, de maatregel van waarschuwing in dit geval passend en geboden.
6.6.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat de beslissing van de kamer zal worden bevestigd voor zover in hoger beroep aan de orde.
6.7.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan buiten beschouwing blijven omdat het niet van belang is voor de beslissing in deze zaak.
Griffierecht en kostenveroordeling
6.8.
Per 1 januari 2018 is de Gerechtsdeurwaarderswet gewijzigd (Wet doorberekening kosten toezicht en tuchtrecht juridische beroepen). In verband met deze wijziging van de Gdw heeft dit hof per 1 januari 2018 de Tijdelijke richtlijn kostenveroordeling notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer Gerechtshof Amsterdam (Staatscourant 2017 nr. 75085; hierna: de richtlijn) vastgesteld, die geldt voor beroepschriften die vanaf die datum bij het hof worden ingediend. Het beroepschrift in deze zaak is ingediend op 6 april 2018.
6.9.
Op grond van de artikelen 37 lid 7 Gdw jo. 47 Gdw dient de gerechtsdeurwaarder het door klaagster betaalde griffierecht in hoger beroep aan haar te vergoeden, wanneer het hof de klacht (gedeeltelijk) gegrond verklaart.
6.10.
Ingevolge het bepaalde in de artikelen 43a lid 1 Gdw jo. 47 Gdw jo. de richtlijn kan het hof de gerechtsdeurwaarder daarnaast veroordelen in de (overige) kosten van klaagster en (een deel van) de kosten van de behandeling van de zaak bij het hof, indien een klacht (gedeeltelijk) gegrond wordt verklaard en een maatregel wordt opgelegd.
6.11.
Op grond van voormelde richtlijn is het uitgangspunt dat een kostenveroordeling wordt opgelegd, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn om dat niet te doen. Dat betekent dat als aan de wettelijke voorwaarde is voldaan dat de klacht (gedeeltelijk) gegrond is en aan de gerechtsdeurwaarder een maatregel is opgelegd, het hof in beginsel een kostenveroordeling oplegt, ook in het geval de klager daarom niet heeft gevraagd (dus ook ambtshalve). Het hof kan echter uit eigen beweging en/of op verzoek van de gerechtsdeurwaarder afzien van een kostenveroordeling of een lagere kostenveroordeling opleggen als bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven.
6.12.
Het hof ziet in het onderhavige geval, waarin weliswaar een klachtonderdeel gegrond is verklaard en een maatregel is opgelegd, aanleiding om af te zien van vergoeding van het griffierecht door de gerechtsdeurwaarder en het opleggen van een kostenveroordeling. Het hof heeft daarbij in aanmerking genomen dat het hoger beroep van klaagster niet leidt tot een andere beslissing dan door de kamer is genomen. Het hof verenigt zich immers met het oordeel van de kamer met betrekking tot de gegrondheid van klachtonderdeel 2 en de gronden waarop dat oordeel berust; tevens legt het hof dezelfde maatregel op als de kamer. De bezwaren van klaagster in hoger beroep lijken echter met name betrekking te hebben op het niet meer aan de orde zijnde klachtonderdeel 1. De gerechtsdeurwaarder, die klachtonderdeel 2 reeds bij de kamer heeft erkend en zelf geen appel heeft ingesteld, is zijns ondanks in dit hoger beroep betrokken. Het hof acht het onder deze omstandigheden niet billijk dat de gerechtsdeurwaarder het door klaagster betaalde griffierecht of de kosten van het hoger beroep zou moeten vergoeden.
6.13.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

7.Beslissing

Het hof bevestigt de bestreden beslissing waar het betreft de gegrondverklaring van klachtonderdeel 2 met inbegrip van de aan de gerechtsdeurwaarder opgelegde maatregel van waarschuwing.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.C.W. Rang, L.J. Saarloos en A.W. Jongbloed en in het openbaar uitgesproken op 28 augustus 2018 door de rolraadsheer.