ECLI:NL:GHAMS:2018:3210

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 augustus 2018
Publicatiedatum
4 september 2018
Zaaknummer
200.234.950/01 GDW
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen gerechtsdeurwaarder wegens schending zorgplicht bij bankbeslag

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 28 augustus 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over een klacht tegen een gerechtsdeurwaarder. Klager, die in een slechte financiële situatie verkeert, heeft de gerechtsdeurwaarder aangeklaagd omdat deze bankbeslag heeft gelegd, terwijl hij op de hoogte was van klagers financiële problemen. De kamer voor gerechtsdeurwaarders had eerder de klacht gegrond verklaard en de gerechtsdeurwaarder berispt. Het hof bevestigt deze beslissing en oordeelt dat de gerechtsdeurwaarder zijn zorgplicht heeft geschonden. De gerechtsdeurwaarder had moeten weten dat het bankbeslag geen effect zou hebben, gezien de financiële situatie van klager. Het hof oordeelt dat de gerechtsdeurwaarder de kosten van klager in hoger beroep moet vergoeden, evenals de kosten van de behandeling van de klacht. De gerechtsdeurwaarder wordt veroordeeld tot betaling van €50 aan klager en €3.000 aan het hof voor de behandeling van de klacht. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van gerechtsdeurwaarders in het kader van hun zorgplicht en de noodzaak om rekening te houden met de financiële situatie van schuldenaren.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.234.950/01 GDW
nummer eerste aanleg : C/13/616591 / DW RK 16/1091
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 28 augustus 2018
inzake
[naam],
gerechtsdeurwaarder te [plaats],
appellant,
gemachtigde: mr. J.D. van Vlastuin, advocaat te Veenendaal,
tegen
[naam],
wonend te [plaats],
geïntimeerde.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellant (hierna: de gerechtsdeurwaarder) heeft op 9 maart 2018 een beroepschrift – met bijlagen – bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam (hierna: de kamer) van 9 februari 2018 (ECLI:NL:TGDKG:2018:10). Bij die beslissing heeft de kamer het verzet van geïntimeerde (hierna: klager) tegen de beslissing van 27 september 2016 van de voorzitter van de kamer gegrond verklaard, de door klager tegen de gerechtsdeurwaarder ingediende klacht gegrond verklaard en de gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping opgelegd.
1.2.
Klager heeft op 13 april 2018 een verweerschrift – met bijlage – bij het hof ingediend.
1.3.
De gerechtsdeurwaarder heeft op 31 mei 2018 aanvullende stukken bij het hof ingediend.
1.4.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 13 juni 2018. De gerechtsdeurwaarder en zijn gemachtigde zijn verschenen en hebben het woord gevoerd aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnota. Klager is, met berichtgeving vooraf, niet verschenen.

2.Stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3.Feiten

3.1.
De volgende feiten zijn als gesteld en niet betwist in deze zaak komen vast te staan.
3.1.1.
De gerechtsdeurwaarder is belast met de tenuitvoerlegging van een ten laste van klager op 22 april 2008 gewezen vonnis.
3.1.2.
Op 6 november 2013 heeft de gerechtsdeurwaarder ten laste van klager beslag gelegd onder diens uitkeringsinstantie, de gemeentelijke sociale dienst van de gemeente [naam] (hierna: de gemeente).
3.1.3.
Bij brief van 10 januari 2014 heeft de eerste beslagleggend gerechtsdeurwaarder, hierna: [gerechtsdeurwaarder X], aan de gerechtsdeurwaarder onder meer medegedeeld dat op verzoek van klager zijn beslagvrije voet is herzien, dat dit inhoudt dat met terugwerkende kracht alsnog het beslag zal moeten worden opgeheven, dat klager alle inhoudingen die [gerechtsdeurwaarder X] heeft ontvangen vanaf juni 2012 terugkrijgt, dat [gerechtsdeurwaarder X] het dossier van de gerechtsdeurwaarder zal sluiten en dat hij geen gelden meer zal ontvangen.
3.1.4.
Op 12 maart 2015 heeft de gerechtsdeurwaarder een poging gedaan beslag te leggen op roerende zaken. Dit traject heeft de gerechtsdeurwaarder niet doorgezet, aangezien de roerende zaken van derden bleken te zijn.
3.1.5.
In de periode van maart 2015 tot en met januari 2016 zijn er verscheidende berichten tussen de gerechtsdeurwaarder en klager gewisseld. Hierin staat onder meer het volgende:
Brief van 25 maart 2015 van de gerechtsdeurwaarder aan klager:
“(..) Uit het beslag welke wij ten laste van u hebben gelegd ontvangen wij geen gelden. Wij verzoeken u om naast het beslag een bedrag ad €25,00 per maandaan ons te voldoen. (..) Indien u met het voorstaande in gebreke blijft, zullen wij overgaan tot het nemen van verdere kostenverhogende executiemaatregelen. (..)”
E-mailbericht van 2 april 2015 van klager aan de gerechtsdeurwaarder:
“(..)
1
U zegt dat u geen gelden via het beslag krijgt, kunt u mij zeggen hoe dat komt?
2
U vraagt mij 25 Euro per maand af te gaan lossen. Dit betekent dat ik naast het feit dat ik aan de wettelijke beslagvrije voet zit, wegens het bij 1 genoemde beslag, er eigenlijk onder zou gaan zitten. Graag wil ik met uw goedkeuring de Kamer voor Gerechtsdeurwaarders een uitspraak laten doen inzake deze vraag en uw zorgplicht.
(..)”
Brief van 10 juni 2015 van de gerechtsdeurwaarder aan klager:
“(..) Zoals u al weet hebben wij beslag gelegd op uw uitkering. Wij ontvangen momenteel geen gelden omdat uw uitkering lager is dan de vastgestelde beslagvrije voet. De beslagvrije voet is slechts van toepassing op periodieke beslagen.
Het feit dat u momenteel een uitkering ontvangt die lager is dan de beslagvrije voet doet niets af aan uw verplichting om deze vordering te voldoen. Om geen extra kosten te maken hebben wij u de mogelijkheid aangeboden om vrijwillig betalingen te verrichten. Het alternatief is dat wij kosten moeten gaan maken welke samenhangen met aanvullende executiemaatregelen. (..)
Bij gebreke van enige betaling (..) zullen wij de executieprocedure jegens u voortzetten. (..)”
E-mailbericht van 15 juni 2015 van klager aan de gerechtsdeurwaarder:
“(..) U stelt dat ik mijn schuld moet terugbetalen en het zou wel erg triest zijn als ik het daar niet mee eens was. De situatie is nu echter zoals hij is, ik zag het zelf ook liever anders.
U stelt trouwens dat mijn inkomen te laag is voor beslag, maar dat klopt niet. Er gaat maandelijks een bedrag naar de hoofdbeslaglegger [gerechtsdeurwaarder X], die het verder verdeelt.
(..) Wel eist u nogmaals dat ik, ondanks het feit dat ik op het bestaansminimum zit een maandelijkse betaling. Dit is gewoon onmogelijk. (..)”
Brief van 29 juni 2015 van de gerechtsdeurwaarder aan klager:
“(..) Met betrekking tot de aflossing van uw vordering verwijzen wij u naar ons schrijven d.d. 10 juni 2015 waarin wij aangeven dat uw uitkering onder de beslagvrije voet niets afdoet aan uw verplichting om de vordering te voldoen. De eerste beslaglegger ontvangt alleen vakantiegelden. Wij hebben tot op heden geen afdracht mogen ontvangen uit het beslag op uw uitkering. (..)”
Brief van 11 september 2015 van de gerechtsdeurwaarder aan klager:
“(..) verzoeken wij u ons een overzicht toe te zenden van de financiële situatie waarin u dan verkeert en dit te vergezellen van een betalingsvoorstel.
Bij gebreke, acht onze opdrachtgever zich vrij verdere (executie)maatregelen tegen u te laten volgen. (..)”
E-mailbericht van 18 oktober 2015 van klager aan de gerechtsdeurwaarder:
“Bijgaand ontvangt u een overzicht van mijn inkomsten en uitgaven, tevens voeg ik een willekeurig exemplaar van een beslaglegging op mijn uitkering bij[hof: gedateerd 16 december 2013]
.
Uit het overzicht kunt u al opmaken, dat er geen enkele aflossingscapaciteit naast het beslag is, ik adviseer u dan ook zich aan te melden bij de hoofdbeslaglegger. (..)”
Brief van 11 januari 2016 van de gerechtsdeurwaarder aan klager:
“Tot op heden hebben wij nog geen betalingsvoorstel van u mogen ontvangen. Indien u een voorstel wilt doen, dient ubinnen 5 dagen na hedeneen concreet én passend voorstel aan ons te doen toekomen, waarin u exacte bedragen en termijnen benoemt. (..)”
E-mailbericht van 17 januari 2016 van klager aan de gerechtsdeurwaarder:
“Enerzijds vind ik dat eenieder recht heeft op het geld dat hem/haar toekomt, anderzijds heb ik u al diverse malen mijn situatie uitgelegd, waaruit blijkt dat er geen ruimte is voor extra aflossing bovenop het beslag dat op mijn uitkering is gelegd. Als de ruimte er wel zou zijn, zou dit ook niet eerlijk zijn t.o.v. de andere schuldeisers. Bijgaand treft u mijn meest recente inkomensspecificatie aan[hof: periode december 2015]
, waarop u de naam ziet van de hoofdbeslaglegger [gerechtsdeurwaarder X], ik adviseer u dan ook zich daar te melden.”
Brief van 27 januari 2016 van de gerechtsdeurwaarder aan klager:
“Wij kunnen u mededelen dat de vordering van onze opdrachtgever reeds ter verdeling is ingediend bij de eerst beslagleggende deurwaarder, echter ontvangen wij geen gelden. Indien ubinnen vijf dagen na hedengeen betalingsvoorstel aan ons doet, zullen wij namens onze opdrachtgever overgaan tot het nemen van verdere executiemaatregelen. (..)”
3.1.6.
Op 24 maart 2016 heeft de gerechtsdeurwaarder derdenbeslag gelegd onder [naam bank] Dit beslag heeft doel getroffen voor € 142,65.
3.1.7.
Klager heeft per e-mail van 25 maart 2016 als volgt op het beslag gereageerd:
“In de nu ruim 2 jaar dat we regelmatig contact hebben, heb ik u aangegeven het heel normaal te vinden dat een schuldeiser er alles aan doet, datgene waar die recht op heeft te verkrijgen. Ook heb ik u precies op de hoogte gebracht van mijn fin. situatie, u kon dan ook weten dat de enige bewegingen op deze bankrekening zijn het ontvangen van uitkering en toeslagen, het betalen van de vaste lasten en het kleine beetje dat overblijft is voor boodschappen.
Ook weet u dat er meerdere schuldeisers zijn, dat er reeds beslag op mijn uitkering ligt en er met de beste wil van de wereld geen ruimte is voor de extra betaling aan u, waar u steeds om vroeg.
Er stond (…) voor mijn begrippen een relatief hoog bedrag (ruim 140 euro) op de rekening, maar dat kwam doordat precies 3 dagen eerder de huursubsidie van 111 euro was overgemaakt, iets wat u natuurlijk bekend was. (…) Ik (…) verzoek u dan ook het beslag a.s. dinsdag 29 maart op te heffen of met een antwoord te komen. (…)”
Bij brief van 25 maart 2016 heeft de gerechtsdeurwaarder aan klager onder meer het volgende medegedeeld:
“In uw (..) schrijven suggereert u dat wij precies op de hoogte zijn van uw financiële situatie. Dit is onjuist. Het laatste overzicht omtrent uw inkomsten en uitgaven dat wij van u hebben mogen ontvangen dateert alweer van 18 oktober 2015. Hiernaast was voornoemd overzicht niet onderbouwd met bewijsstukken.
Middels het vonnis d.d. 22 april 2008 ben u veroordeeld om de vordering van executant(e) te voldoen. (..) Conform artikel 435 Rv staat het executant(e) vrij om beslag te leggen op alle voor beslag vatbare goederen van geëxecuteerde(n).
Vanzelfsprekend respecteren wij uw recht op een beslagvrije voet. Om deze te kunnen berekenen dient u (..) aan de verplichting te voldoen om de stukken die daarvoor benodigd zijn aan te leveren. (..)
Na ontvangst van de hierboven genoemde bewijsstukken zullen wij deze met bekwame spoed behandelen. (..)”
3.1.8.
Klager heeft vervolgens een aantal afschriften van de door hem gebruikte bankrekeningen aan de gerechtsdeurwaarder verstrekt. Hieruit blijkt dat klager de bijstandsuitkering (met goedkeuring van de gemeente) tot en met eind februari 2016 ontving op een jongerenrekening ten name van zijn zoon.
3.1.9.
De gerechtsdeurwaarder heeft na bestudering van de bankafschriften en na overleg met zijn opdrachtgever het bankbeslag gehandhaafd zonder toepassing van een beslagvrije voet.
3.1.10.
Klager heeft zijn klacht op 29 maart 2016 bij de kamer ingediend.

4.Standpunt van klager

4.1.
Klager stelt dat de gerechtsdeurwaarder zijn zorgplicht heeft geschonden doordat hij bankbeslag heeft gelegd terwijl hij bekend was met de slechte financiële situatie van klager. Klager was voor zijn levensonderhoud geheel afhankelijk van het bedrag dat onder het bankbeslag viel.
4.2.
Klager wenst dat het bankbeslag wordt opgeheven (en de gelden dus worden gerestitueerd) en dat (eventuele) bankkosten worden vergoed.

5.Standpunt van de gerechtsdeurwaarder

5.1.
De gerechtsdeurwaarder heeft in zijn inleidend verweerschrift aangevoerd dat het een executant – op grond van artikel 435 Rv – vrij staat om beslag te leggen op alle voor beslag vatbare goederen van geëxecuteerde en dat het door hem op 24 maart 2016 gelegde bankbeslag daarop geen uitzondering vormt. De gerechtsdeurwaarder concludeert dat hij niet klachtwaardig heeft gehandeld en dat van restitutie van executieopbrengsten of vergoeding van bankkosten dan ook geen sprake kan zijn. Ter zitting bij de kamer heeft de gerechtsdeurwaarder verklaard dat naderhand pas is gebleken dat hij ten onrechte geen gelden had ontvangen uit het op 6 november 2013 ten laste van klager gelegde beslag onder de gemeente; [gerechtsdeurwaarder X] had de door haar (toch) ontvangen gelden niet verdeeld en de gerechtsdeurwaarder daarover destijds onjuist geïnformeerd. Verder heeft de gerechtsdeurwaarder nog gesteld dat het in de praktijk vaak voorkomt dat er naast een uitkering ook een spaarsaldo aanwezig is waarop een vordering kan worden verhaald.
5.2.
In hoger beroep heeft de gerechtsdeurwaarder het volgende aangevoerd.
5.2.1.
Een gerechtsdeurwaarder zal zijn ministerie moeten verlenen, juist ook als de schuldenaar, in dit geval klager, de vordering niet vrijwillig betaalt. De enkele mededeling van een schuldenaar dat er geen ruimte is voor het verrichten van een aflossing, brengt niet met zich dat een gerechtsdeurwaarder vanaf dat moment geen beslag mag leggen op het aan de schuldenaar toebehorende vermogen.
5.2.2.
Het derdenbeslag is destijds ten laste van klager gelegd, omdat onduidelijkheid bestond over de bronnen van inkomsten van klager. De gerechtsdeurwaarder begreep uit het bericht van [gerechtsdeurwaarder X] dat de uitkering van klager lager was dan de voor hem geldende beslagvrije voet. Hieruit heeft hij vervolgens afgeleid dat klager beschikt(e) over neveninkomsten. Het curriculum vitae van klager uit 2008 wijst erop dat hij bij voorkeur als zelfstandige of op basis van een tijdelijk contract werkt.
5.2.3.
Uit de door klager na 24 maart 2016 afgegeven bankafschriften blijkt dat klager gebruik heeft gemaakt van een tweetal bankrekeningen op naam van zijn zoon, dat hij op 2 maart 2016 twee maal een bedrag van € 100,- van zijn eigen bankrekening heeft opgenomen en dat op 31 maart 2016 de bijstandsuitkering voor de nieuwe maand is ontvangen en de huur ongestoord is betaald. Dit bevestigt volgens de gerechtsdeurwaarder enerzijds het beeld dat klager structureel alle mogelijke maatregelen neemt om ervoor te zorgen dat een eventueel beslag geen of slechts een beperkt effect zal hebben en anderzijds dat van een acute noodsituatie bij klager geen sprake is geweest. De gerechtsdeurwaarder meent dan ook dat het derdenbeslag terecht heeft gehandhaafd.

6.Beoordeling

Terugbetaling ingehouden gelden en vergoeding bankkosten
6.1.
Het hof zal klager in zijn verzoek/wens, inhoudende terugbetaling van de ingehouden gelden in verband met de naar zijn mening onrechtmatige beslaglegging en vergoeding van de bankkosten, niet-ontvankelijk verklaren, aangezien de wet de tuchtrechter niet de mogelijkheid biedt een dergelijk bevel te geven.
Bankbeslag – misbruik van bevoegdheid?
6.2.
Het hof stelt voorop dat een schuldenaar met zijn hele vermogen instaat voor de voldoening van zijn schulden en dat het een schuldeiser in beginsel vrij staat om beslag te leggen op alle vermogensbestanddelen van een schuldenaar. Omstandigheden van het geval kunnen echter meebrengen dat het niet is toegestaan om beslag te leggen op een bankrekening of een gelegd beslag te handhaven. Beoordeeld dient te worden of de gerechtsdeurwaarder onder de hem bekende omstandigheden bankbeslag heeft mogen leggen ten laste van klager.
6.3.
Uit bovengemelde correspondentie tussen klager en de gerechtsdeurwaarder blijkt dat klager op 17 januari 2016 een uitkeringsspecificatie van zijn bijstandsuitkering van december 2015 aan de gerechtsdeurwaarder heeft doen toekomen. Uit die specificatie blijkt dat voor de eerste beslagleggend gerechtsdeurwaarder [gerechtsdeurwaarder X] een bedrag van € 34,63 op de uitkering werd ingehouden en dat het uit te betalen bedrag aan klager op basis van eerder afgesproken wijze zou worden verdeeld over verschillende rekeningnummers conform het overzicht ‘gezinssamenstelling’. Mede gelet op het overzicht dat klager reeds op 18 oktober 2015 aan de gerechtsdeurwaarder had doen toekomen, had de gerechtsdeurwaarder kunnen weten dat het inkomen van klager bestond uit de beslagvrije voet en er bij klager geen ruimte was voor een maandelijkse betaling. Indien de verstrekte financiële gegevens voor de gerechtsdeurwaarder onvoldoende waren, had het op zijn weg gelegen nadere stukken, zoals bankafschriften, op te vragen. Niet gebleken is dat de gerechtsdeurwaarder dit vóór de beslaglegging heeft gedaan.
6.4.
De gerechtsdeurwaarder heeft ook in hoger beroep niet aannemelijk gemaakt dat er destijds aanleiding was om te veronderstellen dat de bankrekening door andere inkomsten dan de uitkering en toeslagen van klager werd gevoed of dat er nog andere inkomsten zouden zijn. De gerechtsdeurwaarder heeft zijn standpunt dat er neveninkomsten zouden moeten zijn, gebaseerd op het feit dat klager een bijstandsuitkering ontving, lager dan de beslagvrije voet. Uit de door de gerechtsdeurwaarder in januari 2016 ontvangen uitkeringsspecificatie bleek echter dat dat onjuist was; klager ontving een ‘gewone’ bijstandsuitkering voor een alleenstaande.
Het enkele feit dat klager in 2008 als zelfstandige heeft gewerkt is voorts onvoldoende grond om uit te gaan van onvermelde neveninkomsten in 2016, ook in samenhang met de omstandigheid dat klager – met instemming van de gemeente – de bankrekening van zijn zoon gebruikte om zijn beslagvrije voet te ontvangen.
6.5.
Het hof is dan ook, evenals de kamer, van oordeel dat de gerechtsdeurwaarder dermate sterke aanwijzingen had dat het door hem gelegde bankbeslag geen soelaas zou bieden om tot verhaal van de vordering van zijn opdrachtgever te komen, dat hij vanwege de daaraan voor klager verbonden kosten en overlast van het leggen daarvan had behoren af te zien. Op het moment dat klager de gerechtsdeurwaarder na het bankbeslag zijn bankafschriften deed toekomen en de gerechtsdeurwaarder kennis had gekregen van het feit dat het bankbeslag slechts doel had getroffen voor een bedrag ongeveer gelijk aan de overgemaakte huurtoeslag, had de gerechtsdeurwaarder dus ook onmiddellijk tot opheffing van het bankbeslag moeten overgaan.
6.6.
Uit het voorgaande volgt dat de klacht van klager gegrond is.
Maatregel
6.7.
Het hof is van oordeel dat de ernst van de aan de gerechtsdeurwaarder gemaakte verwijten de maatregel van berisping rechtvaardigt. De kamer heeft deze maatregel ook opgelegd aan de gerechtsdeurwaarder.
6.8.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan buiten beschouwing blijven omdat het niet van belang is voor de beslissing in deze zaak.
Kostenveroordeling
6.9.
Per 1 januari 2018 is de Gerechtsdeurwaarderswet gewijzigd (Wet doorberekening kosten toezicht en tuchtrecht juridische beroepen). In verband met deze wijziging van de Gdw heeft dit hof per 1 januari 2018 de Tijdelijke richtlijn kostenveroordeling notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer Gerechtshof Amsterdam (Staatscourant 2017 nr. 75085; hierna: de richtlijn) vastgesteld, die geldt voor beroepschriften die vanaf dan bij het hof worden ingediend. Het beroepschrift in deze zaak is ingediend op 9 maart 2018.
6.10.
Het hof verklaart de klacht gegrond en zal de gerechtsdeurwaarder tevens een maatregel opleggen. De gerechtsdeurwaarder heeft in zijn hoger beroep niet uitsluitend een strafmaatverweer gevoerd, maar de beslissing van de kamer ook op inhoudelijke gronden bestreden. Daarom zal het hof de gerechtsdeurwaarder op grond van de artikel 43a lid 1 Gdw jo. 47 Gdw jo. de richtlijn veroordelen in de volgende kosten in hoger beroep:
a. a) € 50,- kosten van de klager;
b) € 3.000,- kosten van behandeling van de klacht door het hof.
Er zijn geen gronden gebleken die tot een andere beslissing nopen.
6.11.
De gerechtsdeurwaarder dient de kosten van klager in hoger beroep binnen vier weken na deze uitspraak aan klager te voldoen, hetgeen kan geschieden door betaling op een daartoe door klager aan de gerechtsdeurwaarder opgegeven rekeningnummer.
6.12.
De gerechtsdeurwaarder dient de kosten van behandeling van de klacht in hoger beroep door het hof te voldoen aan het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak (LDCR), waarbij de termijn en de wijze waarop de kosten moeten worden voldaan door het LDCR per brief aan de gerechtsdeurwaarder zullen worden meegedeeld.
6.13.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

7.Beslissing

Het hof:
- verklaart klager alsnog niet-ontvankelijk in zijn verzoek als in rechtsoverweging 6.1. geformuleerd;
- bevestigt de bestreden beslissing voor het overige;
- veroordeelt de gerechtsdeurwaarder tot betaling aan klager van zijn kosten in hoger beroep, bestaande uit € 50,- aan kosten klager, binnen vier weken na heden te voldoen;
- veroordeelt de gerechtsdeurwaarder tot betaling van de kosten van behandeling van de klacht in hoger beroep door het hof (€ 3.000,-) aan het LDCR op de wijze en binnen de termijn als door het LDCR aan de gerechtsdeurwaarder zal worden meegedeeld.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.C.W. Rang, L.J. Saarloos en A.W. Jongbloed en in het openbaar uitgesproken op 28 augustus 2018 door de rolraadsheer.